Wouter van der Schaaf –
Acht-en-twintig leerlingen van groep zes van de basisschool zitten om negen uur klaar voor de online les. Heel veel kinderen hebben al ruim voor negenen ingelogd om met elkaar te kunnen kletsen.
“De stad was helemaal leeg. Spooky.”
“Het hele weekend heb ik binnen gezeten. Ik mocht echt niet naar buiten van mijn ouders. Alleen in de achtertuin mocht ik komen.” Jaloezie klinkt door in haar stem. Andere kinderen waren wél met hun ouders op pad gegaan. “Voortdurend had mijn vader het over die anderhalve meter,” zegt Jesse die naar Amsterdam was gegaan. “De stad was helemaal leeg. Spooky.”
Mijn collega en ik geven samen de instructie voor de rekenles. We hebben de taken verdeeld. Alle kinderen melden dat zij het boek voor zich hebben. Behalve natuurlijk Linda en Harrie. “Ik heb het boven ergens liggen”, roept Harrie en verdwijnt uit beeld. Bij Linda is het zoekgeraakt. Maar de microfoon staat nog open. Ik kan haar moeder woedend horen uitvallen. “Zorg nou toch eens dat je je spullen niet laat rondslingeren”. Gehandicapt gaan we beginnen, nadat nog drie kinderen vragen op welke bladzijde ‘t ook alweer’ was.
Gelukkig, de verbindingen zijn goed. Google heeft zijn zaakjes goed op orde. Niemand valt weg. Nergens breekt paniek uit. Alle leerlingen hebben de microfoons uitgezet. Het is stiller dan ik ooit in de klas weet te realiseren. Maar wat daar allemaal in die acht-en-twintig huizen gebeurt? Dat is mij onbekend. Online lesgeven is praten tegen een blinde muur. Digitale interactie met 28 kinderen laat zich lastig regisseren.
Het wiebelen op de stoel, het zuchten, ontbreken online vrijwel totaal.
Het succes van een les wordt in hoge mate bepaald door de betrokkenheid van de leerlingen. Weet ik hun aandacht vast te houden? Blijven zij alert op wat zij moeten leren en straks moeten toepassen? In een klaslokaal valt dat duidelijk te zien. Of Maarten halverwege afhaakt. Of Ella na drie sommen wanhopig zucht en duidelijk maakt dat zij dat tóch nooit zal snappen. Die details van de gelaatsuitdrukkingen, het wiebelen op de stoel, het zuchten, kortom al die non-verbale communicatie in het klaslokaal ontbreken online vrijwel totaal.
Lisa en ik hebben het geluk dat we samen de les geven. Bij het deel van de online les die ik geef, kijkt zij nauwlettend toe of Victor – als altijd – bezig is met zijn mobiele telefoon. Of Janine gekke bekken trekt en of Leo besloten heeft in bed te gaan liggen en geestelijk af te haken. Lisa stuurt ze razendsnel een berichtje. Leo voelt zich betrapt en Victor weet niet hoe snel hij zijn mobiele telefoon moet wegleggen.
Voor de leraar is het kind letterlijk uit beeld
De instructie is klaar. Ons vermoeden is dat de leerlingen er klaar voor zijn het werk te gaan maken. “Digitaal maken, de computer kijkt je werk na en dan zien wij of je het goed hebt gemaakt”, zegt Lisa voordat we de verbinding verbreken.
Vanaf dat moment gebeurt er iets in die acht-en-twintig huishoudens. Iets of niets, of wat er tussenin. Kinderen gaan meteen aan de slag, of stellen uit. Ouders vragen belangstellend, laten het kind ‘zwemmen’, of hebben het te druk met zichzelf in deze tijden van corona.
Voor de leraar is het kind letterlijk uit beeld. Niet leuk. Laten ze maar weer gauw naar school komen.
Afbeelding van Tomasz Mikołajczyk via Pixabay