Historicus Gerard Telkamp zag een schilderij in een veilingcatalogus en “begeerde” het meteen. Na aankoop dook hij in de achtergrond van het werk dat toegeschreven was aan de Nederlands-Joodse schilder Benjamin Liepman Prins. Wie was de dame op het doek? En was het schilderij wel van Prins? De speurtocht geeft een prachtige inkijk in een deel van het Joodse leven eind 19de, begin 20ste eeuw en is uitermate leesbaar zowel voor tijdens de lockdown als daarna. Dit is zijn verslag.
Het raadsel van een vrouwenportret: wie zien we op een schilderij van (?) Benjamin Prins? Verslag van een verkennend onderzoek:
Eind november 2019, om precies te zijn op de veiling van 26 november, kocht ik via een voorafgaande digitale bieding bij het Leidse Veilinghuis Onder de Boompjes een ongesigneerd schilderij (op doek, in fraaie vergulde lijst) met een intrigerend vrouwenportret (met mijn lekenoog zou ik zeggen iets tussen en face en driekwart). Het schilderij (“portret van een dame”, olieverf op doek) was volgens de catalogus toegeschreven aan Benjamin Prins (1860-1934). Ik had eerlijk gezegd nog nooit van deze schilder gehoord, maar zowel de foto in de digitale catalogus als de eigen aanschouwing op een van de kijkdagen wekte bij mij belangstelling, of eigenlijk moet ik zeggen begeerte. De richtprijs suggereerde dan ook “come and buy me”, zoals de uitdrukking luidt die je vaak hoort in het BBC-programma Bargain Hunt. En op internet vond ik al snel het Wikipedia-artikel over de kunstschilder en nog meer informatie. Plus een aantal afbeeldingen van ’s mans zeer gevarieerde kunstwerken.
Gezien de sfeer van het vrouwenportret kon ik me wel vinden in de toeschrijving. Maar wie was de jonge vrouw met donkere haren en blozend gezicht die ons vriendelijk maar ook licht ironisch aankijkt?
Haar montuurloos brilletje geeft haar iets half-deftigs maar ook iets onderwijzeresse-achtigs. Ze heeft de uitstraling van een geëmancipeerde vrouw in de roaring twenties. Ik schat haar leeftijd zeer globaal ergens tussen de vijfentwintig en vijfendertig. [Mijn vriendin, mijn zoon en een goede vriend beweren met klem dat het een vrouw is van rond de veertig… Tja… Misschien hebben ze gelijk..] Was het een portret in opdracht van een rijke (Joodse?) Amsterdamse familie? Een al dan niet aangetrouwd familielid van de schilder? Of misschien zelfs zijn echtgenote in jonge jaren of een van zijn dochters? Al gauw beeld ik mij in dat het schilderij het gelaat afbeeldt van zijn jongste dochter Alice (1896-1944), die zich in haar huwelijkse jaren Molly Keizer-Prins liet noemen. Over haar vond ik ook een Wikipedia-artikel… Maar wie zal het zeggen? Er is nog niets bewezen. Ik ga aan de slag en bijt mij vast in de vermeende schilder en zijn gezin. Het onderzoek dijt uit, waarbij nieuwsgierigheid en enthousiasme de overhand lijken te krijgen op kunsthistorische werkelijkheidszin.
Benjamin Prins: vermaard kunstschilder
Benjamin Liepman Prins (Arnhem, 20 januari 1860 – Amsterdam, 4 oktober 1934) werd geboren als tweede van de acht kinderen van de 24-jarige orthodox-Joodse Arnhemse tapijtenhandelaar Eliezer Liepman Philip Prins (1835-1915), gehuwd met Henriette Jacobson (1836-1886), de in Amsterdam geboren en overleden dochter van een Amsterdamse bankier. (De tapijtenfirma van de familie Prins was al drie generaties in handen van de familie Prins.) Benjamins vader was zelf ook weer zoon van een tapijtenhandelaar Liepman Prins, die was gehuwd met de in Amersfoort geboren Mietje Schaap (1800-1887), een nicht van de Amersfoortse opperrabbijn Levi Benjamin Schaap. Benjamins ouders, bij huwelijkssluiting 21, resp. 20 jaar, waren op 16 oktober 1856 getrouwd in Amsterdam. Het geboorteadres van Benjamin was op het Roermondsplein, een burgerlijk-deftig plein aan de rand van de Arnhemse binnenstad en vlakbij de Rijnkade en de schipbrug over de Rijn. Getuigen bij de aangifte van de geboorte waren de 50-jarige koopman Jacob Liepman Prins en de 25-jarige commissionair in effecten Liepman Hijman Schaap, beiden Arnhemmers.
Over de firma Prins: blijkens een Memorandum (soort advertentie) van Liepman Philip Prins, de vader van Benjamin, werd de zaak van zijn vader, grootvader en overgrootvader omschreven als Magazijn van Tapijten en Meubelstoffen [en] Behangerij Wed. L.J. Prins, Hofleverancier van Z.M. den Koning der Nederlanden [met filialen in] Arnhem (Rijnstraat), Amsterdam (Warmoesstraat) en Deventer (Brink).
Benjamins vader: van ondernemer tot Tora-geleerde
Benjamins godvruchtige vader had zich in Arnhem al jaren in de studie van de Tora bekwaamd voordat hij in 1875 op 41-jarige leeftijd met zijn vrouw en kinderen naar Amsterdam verhuisde; daar – op het adres Singel 534, later verhuisde hij naar Kloveniersburgwal 101 – wierp hij zich geheel op de studie van de joodse geschriften. In de woorden van de jonge vriend van Prins en de judaicus Sigmund Seeligmann (1873-1940) was de geleerde Liepman Philip Prins een opmerkelijk voorbeeld van het species hollandica Judaica. Benjamins vader was in Amsterdam ook organisatorisch actief en enige jaren Parnas (lid van de kerkeraad) van de Nederlands-Israëlitische Hoofdsynagoge en medeoprichter en later voorzitter van de in 1881 opgerichte rabbi Jesaja Kleerekoper-stichting (ter materiële ondersteuning van behoeftige studenten aan het Nederlands Israëlitisch Seminarium in Amsterdam). Een van zijn grootste bijdragen aan de studie van de Tora en aan de joodse gemeenschap is de nu in Jeruzalem aan het Lifshitz College of Education gevestigde bibliotheek van de Joodse wetenschap (zesduizend delen). (In Amsterdam had hij al een eigen boekbinder…) Met zijn eerste echtgenote Henriette Jacobson (die in 1886overleed) vertrok in 1885 naar Frankfurt om er zijn wetenschappelijk-theologische arbeid voort te zetten. In 1888 ging de weduwnaar Prins een tweede huwelijk aan, met Sarah Federman Lob. Hij overleed in 1915 in Frankfurt, maar hij werd begraven op de orthodox-joodse begraafplaats in Muiderberg.
Benjamins huwelijk
Het was in Frankfurt am Main dat Benjamin bij een bezoek aan zijn vader Therese/Theresa (zich Rosa noemende) Benari ontmoette, dochter van Louis Benari (* 1836 Hildburghausen – overleden te Coburg in 1874) en Gretchen Oppenheim. Haar moeder Gretchen (* c. 1842 te Hanau, overleden 30 oktober 1865 in Thüringen) was een zuster van de vermaarde joodse kunstschilder (de “hofschilder van de Rothschilds”) Moritz Daniel Oppenheim (1800-1882). De 27-jarige kunstschilder Benjamin Liepman Prins trouwde op 12 mei 1887 in Amsterdam zijn 25-jarige Therese (geboren in Hildburghausen, Thüringen). Getuigen waren Maurits Prins, 29 jaar, broeder van de bruidegom, Izaak Jacobson, 48 jaar, oom van de bruidegom, Meijer Oppenheim, 57 jaar, oom van de bruid, en Jacob Eisenmann, 27 jaar, [handels]agent. Alle getuigen woonden in Amsterdam. Therese Benari , die bij het aangaan van het huwelijk al in Amsterdam woonde, had dus al familie in Amsterdam. Haar eerdere connectie met de hoofdstad blijkt ook uit het Amsterdamse register van vestiging en vertrek (registers van verstrekte reis- en verblijfspapieren), dat voor 28 juli 1875 een 13-jarige Therese Benari registreert, geboren in Hildburghausen en komende uit Coburg (Saksen), met als doel van haar verblijf “om haar opvoeding te voltooien” en als verblijfsadres [… niet goed leesbaar] Oppenheim, Muidergracht V 240. Haar reis- en verblijfspas zou geldig zijn van 17 november 1875 tot 17 februari 1876… [Haar vader Louis Benari was in 1844 lid van het joods kerkbestuur in Hildburghausen; waarschijnlijk was haar grootvader Salomon Schlom Benari, die in deze plaats in 1819 een handel in Galanteriewaren dreef; zie www.hildburghausen.de/geschichte-der-juden ]
Twee dochters
Het jonge echtpaar Prins-Benari betrok op de huwelijksdag een woning op het adres Sarphatistraat 90. [Het adres Sarphatistraat 90 wordt ook genoemd in de catalogus van de tentoonstelling Levende Meesters van Mouton & Co aan de Prinsessegracht in Den Haag in 1890.] Daar werd op 20 december 1888 hun oudste dochter geboren, Margareta/Gretha (genoemd naar haar grootmoeder Gretchen Oppenheim). Vier jaar later, op 14 april 1892, vertrok het gezin naar de Plantage Franschelaan nummer 25 (nu Henri Polaklaan), in een statig huis dat enkele jaren tevoren (in 1884) onder architectuur was gebouwd voor de beeldhouwer (Joseph) Henri Teixeira de Mattos (1856-1908). Het huis bevatte een groot atelier en allerlei andere faciliteiten voor de beeldhouwer en bezoekende, logerende of inwonende kunstenaars. Onder de latere bewoners de ceramiste Lea Halpern, de dichter Bertus Aafjes en de CoBra-schilder Constant Nieuwenhuys. Benjamin en Rosa zouden er tot hun overlijden in 1934, respectievelijk 1938 blijven wonen. In 1896 (28 januari) werd het echtpaar Prins-Benari verblijd met een tweede en laatste kind, wederom een dochter, Alice geheten. Deze Alice liet zich al in haar vroege kindertijd Molly noemen. (Brief van Benjamin Prins met adressering Voor mijn lieve Molly, 22 juni 1904; in Album Molly Keizer-Prins.)
Benjamins vorming en plaats als schilder
Benjamin was intussen een veelgevraagd en gewaardeerd kunstschilder geworden. Al op jonge leeftijd was zijn groot tekentalent ontdekt. Zijn vader stelde hem in staat de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam te volgen (1877-1882) (leerling van o.a. August Allebé), waarna hij zijn opleiding voortzette in Antwerpen (1882-1884) en Parijs. Benjamin Prins was na zijn definitieve terugkeer naar Amsterdam niet alleen actief als kunstschilder en tekenaar in allerlei genres: portretten, genrestukken, stillevens, Bijbelse taferelen, enz.
Hij speelde ook een belangrijke rol in het Amsterdamse kunstleven als stemhebbend lid en zelfs voorzitter van de Sociëteit Arti et Amicitiae en bestuurslid van de kunstenaarsvereniging Sint Lucas (in 1880 door Prins en andere leerlingen van de Rijksacademie opgericht). Zijn klantenkring bestond deels uit de gegoede joodse burgerij; uit zijn In Memoriam in het Nederlandsch Israëlitisch Weekblad (NIW) blijkt dat men voor goede doelen ook een beroep op hem kon doen (bijvoorbeeld in de vorm van kunstwerken).
Zijn schilderkunst was allesbehalve modernistisch, eerder realistisch-“huiselijk” (Wikipedia), “anecdotisch van karakter”, met een “solide techniek” en “aandacht voor het detail” (Algemeen Handelsblad, 2 juni 1935). Na zijn overlijden op 74-jarige leeftijd op 4 oktober 1934 werd exact zeven maanden later in gebouw Leesmuseum aan het Rokin bij veilinghuis Mak van Waay de complete inhoud van zijn atelier geveild: 136 schilderijen en pastels, verder een collectie schetsen en wat werk van tijdgenoten.
weduwe Rosa Benari bleef tot haar overlijden op 28 december 1938 medebewoner van het pand in de Plantage(buurt) waarvandaan zij op 30 december werd begraven op de joods-orthodoxe begraafplaats in Muiderberg.
Gretha Elias-Prins: van Amsterdam naar Eindhoven
Op 1 maart 1910 trouwde de 42-jarige op 28 september 1868 in Strijp geboren Eindhovense fabrikant Adolph Elias in Amsterdam met de 22-jarige Gretha Prins. Adolph is de zoon van Eduard Elias (1838-1897) en Rebecca Prins (geboren in 1842 in Arnhem als dochter van Philip Liepman Prins en Mietje Schaap, overleden in 1927), overleden in 1897 in Strijp/Eindhoven), die 3 juni 1863 in Arnhem waren getrouwd. Rebecca was dus een tante van Benjamin Prins… Eduard was een zoon van Joseph Elias (1811-1891), die uit een joodse familie in het stadje Pattensen in de regio Hannover (Nedersaksen) stamde, naar Brabant was gekomen, zich had onderscheiden in de Tiendaagse Veldtocht en de verdere strijd tegen de opstandige Belgen in 1830-31 en die zich tot vooraanstaand technologisch innovatief (vroege toepassing van stoomkracht) en sociaal vooruitstrevend linnenfabrikant in Strijp bij Eindhoven had opgewerkt. [In het boek Venter Fabriqueur Fabrikant: Joodse ondernemers en ondernemingen in Nederland 1796-1940 kom ik in het hoofdstuk over textielnijverheid een foto tegen van de linnen- en katoenweverij van J. Elias te Strijp, c. 1914. De firma Elias (1856-1961) genoot tot ver na de Tweede Wereldoorlog grote bekendheid vanwege het huishoudlinnen, o.a. theedoeken.]
Op 2 augustus 1910 wordt in Amsterdam als Gretha’s nieuwe adres Wilhelminaplein 28 (?) in Eindhoven geregistreerd. Adolph en Gretha doen al snel aan gezinsvorming. Achtereenvolgens worden vier meisjes en een jongen geboren: Else (1910), Hetty (1912), Anna (Anneke) (1914), Thea (1919) en Erik (1925). Hun vader sterft al op 60-jarige leeftijd op 6 mei 1928. Het adres van het gezin is dan Willemstraat 31. (Later Wilhelminaplein 17.) Het Algemeen Handelsblad bevat diverse rouwadvertenties, o.a. eentje van Benjamin Prins, zijn vrouw, dochter en schoonzoon. En eentje waarin meegedeeld wordt dat Adolph Elias is overleden, “onze Directeur” van de N.V. Stoomlinnenfabrieken J. Elias te Eindhoven. Zijn weduwe bereikte de leeftijd der zeer sterken. Gretha Prins overleed in Eindhoven, 92 jaar oud, op 10 september 1981. Dat gold ook voor enkele van haar dochters: Elsje van der Goot-Elias werd 99 jaar en overleed in 2010; Anneke Diamant-Elias werd 94 jaar en overleed in 2008 (te Voorschoten); Thea Celina Elias overleed 24 maart 2012 en zij werd 92 jaar. (De enige zoon Erik overleed al op 19 januari 1951 en werd slechts 25 jaar. Hij had na de Tweede Wereldoorlog als militair aan Nederlandse zijde deelgenomen aan het Nederlands-Indonesisch conflict.) De tweede dochter uit het gezin Elias-Prins, Hettie, huwde Stephan Fried en vertrok al vóór de Tweede Wereldoorlog naar Londen.
Diverse van de bovengenoemde kinderen uit het gezin Elias-Prins kregen zelf weer kinderen en kleinkinderen, die dus de schilder Benjamin Prins hun overgrootvader dan wel betovergrootvader mogen noemen. Op internet vond ik een foto uit 1933 met de Cadillac van de familie Elias met de particulier chauffeur en “butler” Johannes Rosenbrand en zoon Erik Elias. (Door te reageren op deze foto kwam ik in contact met Chris Smeenk, wiens moeder Josina Knap vriendin van Molly Keizer-Prins was geweest; en met Ell van de Laar, die vele jaren vriendin van Gretha Elias-Prins is geweest.)
Alice Prins: Molly Keizer-Prins
Op 1 augustus 1918 werd in Amsterdam het huwelijk gesloten tussen Alice Prins, 22 jaar, dochter van Benjamin Liepman Prins, 58 jaar, kunstschilder, en Therese Benari, 55 jaar, met Julius Jacob Keizer, 38 jaar, geboren te Venlo op 4 december 1879, advocaat en procureur te Amsterdam, zoon van de Amsterdamse koopman Meijer Keizer en (overleden) Berta van den Bergh. Getuigen bij het huwelijk waren de 60-jarige Amsterdamse diamantenmakelaar Maurits Liepman Prins, oom van de bruid, en de 61-jarige Arnold van den Bergh, fabrikant te Rotterdam. [Arnold van den Bergh (1857-1932) was een van de vier zoons van Simon van den Bergh en een van de broers Van den Bergh die zich met de margarinefabricage bezighielden, later de firma Jurgens & Van den Bergh – voorloper van Unilever.] Op 10 juli 1919 kreeg het jonge echtpaar Keizer-Prins een zoon die ze Albert Julius noemden en die enig kind zou blijven. Vanaf de jaren twintig woonde het gezinnetje aan de Stadhouderskade nummer 149. Opa Benjamin Prins zou voor de kleine Albert een Ex Libris maken met als motto Lees en Leer.
De getrouwde Alice zou zich consequent presenteren als Molly Keizer-Prins. [De naam Molly is een vroeger veel voorkomende variant op Maria of Mirjam.]
Molly Keizer-Prins als cultureel ondernemer
We komen Molly Keizer-Prins tegen als (mede-)organisatrice van joodse liefdadigheidsevenementen, zoals in maart 1926 een Oostersch Bal-Masqué in de grote concertzalen van Artis ten bate van de S.A. Rudelsheimstichting, een joodse instelling voor verpleging van zwakzinnige kinderen. Molly was tot juni 1931 bestuurslid van de afdeling Amsterdam. En eerder in mei 1925, toen zij in het NIW collectanten opriep voor de Bloemetjes-Dag op 22 juni ten bate van dezelfde stichting. Molly ontwikkelde zich tot enerzijds journaliste en publiciste, anderzijds tot jeugdtoneelleidster. Van het eerste beroep getuigen artikelen over uiteenlopende onderwerpen in dag- en weekbladen, maar vooral haar mederedactie van een literair-essayistisch-toeristische bundel Wat niet in “Baedeker” staat (het deel over Amsterdam), uitgegeven met een voorwoord van de Amsterdamse burgemeester Willem de Vlugt in 1931, met een herdruk. Van haar andere roeping zien we diverse advertenties in de eerste helft van de jaren dertig voor uitvoeringen, o.a. in de Stadsschouwburg en de Hollandse Schouwburg, van het Nederlands Jeugdtooneel onder haar leiding. Waar nodig en mogelijk trad zij met haar man Jules in tandem op voor propaganda-activiteiten of burgerinitiatieven, zoals het “Comité voor versche kadetjes” (maart 1930, zie hierna onder Jules Keizer).
Molly’s lot
In de tweede helft van de jaren dertig nemen haar huiselijke en financiële omstandigheden kennelijk een ongunstige wending. Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 1 februari 1939 wordt “Alice (zich noemende en schrijvende Molly) Prins echtgenote van mr Julius Jacob (zich noemende Jules) Keizer ter zake van verkwisting” onder curatele gesteld. In oktober 1939 zou zij met haar zoon Albert het adres Weteringschans 72 huis betrekken. In juni 1940 vertrekt Albert weer. In oktober 1940 overleed haar echtgenoot. Op 24 juni 1942 hertrouwde zij met de twintig jaar oudere Salomon Dukker (* Amsterdam, 11 juni 1876), die 4 juni 1943 in het vernietigingskamp Sobibor wordt vermoord. Zelf komt Alice / Molly op 6 maart 1944 in Auschwitz om. Haar zoon Albert heeft haar overleefd.
(Molly was bevriend met de schilderes Josina A[nna] Knap [1900-1991]; aldus Chris Smeenk, zoon van Josina. De heer Smeenk liet ook weten dat het portret naar alle waarschijnlijkheid NIET van Molly is, gezien de beschikbare foto[’s]. Wellicht is het portret van Gretha… Ook niet dus, zoals mij later zal blijken.)
Julius Jacob Keizer: Jules Keizer
Molly’s echtgenoot Julius Jacob Keizer (die zich Jules liet noemen) had rechten gestudeerd aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam (nu Universiteit van Amsterdam). In april 1908 studeerde hij af en in juli promoveerde hij op 24 stellingen. Als advocaat en procureur had hij een gevarieerde juridische adviespraktijk. Hij had bijzondere belangstelling voor het toneel en beijverde zich voor verbetering van de positie van de vaak slecht betaalde acteurs. Zo was Jules Keizer medeoprichter, rechtskundig adviseur en “ideoloog” van de Nederlandsche Toneelkunstenaars Vereeniging.
In verband met een voorgenomen staking van toneelspelers noemde één bron Keizer zelfs een socialist. Naar alle waarschijnlijkheid was mr Jules Keizer net als de meerderheid van de Amsterdamse al dan niet joodse hogere burgerij eerder de liberale beginselen toegedaan, met een nadruk op vrijheid van handel en bedrijf. Dat bleek bijvoorbeeld in maart 1930, toen hij samen met zijn echtgenote als vertegenwoordigers der “consumenten”, een broodproducent, de voorzitter van de Amsterdamse afdeling van Horecaf en de directeur van hotel Suisse een comité van actie oprichtte voor het verkrijgbaar stellen van verse ontbijtkadetjes. Dit was geen aprilgrap maar een serieuze poging tot aanpassing van de in de Arbeidswet 1919 geregelde werktijden van onder meer broodbakkers, die voorheen leden onder het nachtwerk. Het Volk: dagblad van de arbeiderspartij, kwam al snel in het geweer tegen de poging van Jules Keizer c.s. om de “Bakkerswet” te saboteren. Meer dan drie jaar voerde het intussen ook landelijk comité een lobby voor vers klein brood vóór het ontbijt, naar het schijnt tevergeefs.
Een andere vrijhandelszaak waarvoor Jules zich inspande, kwam in 1932 aan de orde, toen hij secretaris werd van een nieuw opgerichte Bond van Winkeliers in Damesconfectie in Nederland. Deze bond verzette zich tegen de door de regering in crisistijd afgekondigde contingenteringsmaatregelen, die de invoer van buitenlands textiel drastisch beperkten.
Eind jaren twintig was Jules voorzitter van de prestigieuze meer dan vierduizend leden tellende Vereniging De Joodsche Invalide, kortweg de “JI”. Hij was een onvermoeibaar bestuurslid en fondsenwerver. Bij het koninklijk bezoek in juni 1929 aan Amsterdam sprak hij Koningin-Moeder Emma toe op het terrein aan het Weesperplein, waar de nieuwe uitbreiding van deze instelling zou komen, en overhandigde hij haar een door een der verpleegden geborduurd sierkussen. Vooral voor zijn bemoeienis met deze zorginstelling werd Jules in augustus 1932 benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Of mr Jules Keizer zich door al deze organisatorische activiteiten binnen of buiten de marge van zijn rechtskundige adviespraktijk te veel hooi op de vork heeft gehaald, en/of zijn inkomsten door de crisis aanmerkelijk terugliepen, of dat er een persoonlijke en/of al dan niet genetische oorzaak was, wij weten het niet. Feit is dat mr Keizer zich in 1934 “wegens langdurige ziekte” terugtrok als commissaris van de Nederlandse Middenstandsbank en als voorzitter van de Joodsche Invalide. We lezen niets meer over hem tot in mei 1938 het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam werd gepubliceerd, waarbij “Mr. Julius Jacob (zich noemende Jules) Keizer, laatstelijk wonende te Amsterdam, thans verpleegd wordende te Apeldoorn, ter zake van krankzinnigheid onder curateele gesteld” is. Jules Keizer sterft op 60-jarige leeftijd op 21 oktober 1940 in het Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht (Het Apeldoornse Bos) te Apeldoorn.
Albert Keizer
Blijkens de in de militieregisters vastgelegde uitspraak van 4 februari 1938 werd zoon Albert Jules Keizer voorgoed ongeschikt verklaard voor militaire dienst vanwege zijn ogen, hoewel de registratie ook tegenstrijdige kanttekeningen bevat, omdat hij zelf kennelijk wel graag wilde dienen. Albert zit dan in de vijfde klas van het gymnasium en hij heeft de zeven-klassige lagere school voltooid. Bij de naam van zijn vader staat tussen haakjes “krankzinnig”.
Na afloop van de oorlog is Molly’s en Jules’ zoon Albert 25 jaar, bijna 26. Het lijkt erop dat hij aanvankelijk niet meer zijn draai kon vinden (in 1939-1940 had hij al vijf adressen gehad, daarna ging hij waarschijnlijk in noodgedwongen onderduik): de gemeentelijke gegevens vermelden zo’n vijftien naoorlogse adressen (met een verblijf van anderhalf jaar in Barcelona, 1955-1956), naar alle waarschijnlijkheid allemaal adressen van inwoning. Het laatste bekende adres vanaf 22 oktober 1976 was Soestdijkerstraatweg nummer 43 in Hilversum, een grote uit 1896 daterende villa in neo-Hollandse-renaissancestijl (gemeentelijk monument). Dit pand werd kennelijk per kamer of etage verhuurd. Als beroepen staan in de gemeentelijke administratie aangegeven kantoorbediende en filmdocumentarist. (N.B. Volgens Chris Smeenk zou Albert [in de jaren vijftig?] bij het Stedelijk Museum hebben gewerkt.) (Het Stedelijk huisvestte in de jaren vijftig – een deel van – de collecties van het Filmmuseum.) Alberts laatste adres, gecombineerd met een van zijn beroepsaanduidingen, suggereert dat hij later wellicht bij een van de Hilversumse media werkte. Een familielid laat weten dat Albert aan het eind van zijn leven “in een soort hofje aan de Gravenstraat in Amsterdam” gewoond zou hebben. [Gravenstraat = verbinding tussen Nieuwendijk en Nieuwezijds-Voorburgwal.]
Op 17 november 1980 verschijnt zowel in het Algemeen Handelsblad als het Parool een rouwadvertentie: “Met leedwezen geven wij kennis van het overlijden van onze trouwe vriend ALBERT JULES KEIZER op de leeftijd van 61 jaar” ondertekend door Paul Hartland, Fam. Krijnen, Henk en Lies van der Tweel en Cor en Mia Verbiest. Wie waren deze mensen? Paul Hartland (1910-1991) was een bekend fotograaf en grafisch ontwerper. Hij zorgde er na Alberts overlijden voor dat een map van Molly Keizer-Prins bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) terechtkwam (zie hierna). Henk van der Tweel (1915-1997) was een vooraanstaand fysicus-cardioloog, maar ook (oud-)voorzitter van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Cor Verbiest was rechercheur en (oud-)verzetsman. De familie Krijnen kan ik niet zo gauw plaatsen (buren, voormalige buren, verhuurders van een van Alberts onderkomens?).
Balans van het onderzoek: hoe verder?
Na dit middel-diepgravend verkennend onderzoek ben ik nog niet heel veel verder. We weten nog lang niet zeker of het schilderij van Benjamin Prins is, laat staan dat we kunnen zeggen wie op het schilderij staat afgebeeld. Op internet heb ik het portret in ieder geval niet gevonden. Er kunnen en er moeten volgende stappen worden ondernomen. Allereerst een tocht naar het RKD in Den Haag. Daar bevinden zich op de studiezaal twee op het oog zeer relevante geschriften van Allison Siffre Guedalia Kupietzky, haar Master Thesis, en haar proefschrift aan de Hebrew University in Jeruzalem: Benjamin L. Prins: Dutch Genre Painter Holland 1860 – 1934 Catalogue Raisonnée, 211 p., Jeruzalem 1996; en The Life and Paintings of Benjamin Liepman Prins, Arnhem 1860 – Amsterdam Holland 1860-1934; Jeruzalem 1988. En dan vond ik na moeizaam zoeken ook de volgende beschrijving van een stuk uit de archiefcollecties van het RKD: Album met reproducties en foto’s veelal portretten van kunstenaars en werken van Benjamin Prins, met brieven en briefkaarten gericht aan Molly Prins en haar vader de kunstenaar Benjamin Prins (o.a. van Simon Maris, Willem Maris en August Allebé) 1904 – 1916; met hiaten.
Annotatie in de catalogus: Dit album komt uit de nalatenschap van Albert Keizer, zoon van Molly Keizer-Prins en kleinzoon van kunstenaar Benjamin Prins (annotatie van Paul Hartland). Molly Keizer Prins was journaliste en getrouwd met Mr Keizer, advocaat. Vermoedelijk is het album samengesteld door Molly Prins-Keizer dochter van Benjamin. Het zou ook interessant zijn de catalogus te bekijken van Mak van Waay van mei 1935 (schilderijen uit de boedel / het atelier van Benjamin Prins).
Ten slotte zou ik mij kunnen wenden tot een of meer van de kleinkinderen van Gretha Elias-Prins. Een van hen ken ik heel toevallig: Paulanha Van den Berg-Diamant, dochter van Paul Diamant en Anna (Anneke) Elias (huwelijk te Eindhoven op 5 september 1939.). Zij is redacteur van het tijdschrift Ons Bloemendaal, waarin ik een paar jaar geleden twee familiehistorische artikelen publiceerde.
Zover was ik dus medio december gekomen met onderzoek vanaf eind november, hier aangevuld met wat later (tot medio januari 2020) verworven gegevens. In ieder geval stond de familie Prins nu op de kaart…
Bezoek aan het RKD, Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis in Den Haag
Op 17 december 2019 bezoek ik het RKD (afkorting voor Rijksinstituut voor Kunsthistorische Documentatie, zoals het vroeger heette). Voor een dagkaart van slechts 4,5 euro ben je er onder de pannen in dit walhalla van de Nederlandse kunstgeschiedenis. Toen ik er vroeg of ze ook veilingcatalogi hadden, was het antwoord ja, meer dan tienduizend. En van kunsthandel Mak van Waay? Ja, meer dan 500. En die van de veiling in Amsterdam van juni 1935 (o.a. ateliercollectie Benjamin Prins)? Ja, in vier exemplaren…
Ik raadpleeg er allereerst de werkstukken van Allison Guedalia Kupietzky. Zij blijkt notabene een kleindochter te zijn van Els (Salomon) Bendheim. (Zie paragraaf Bronnen.) De werkstukken staan in de leeszaal bij het gedeelte monografieën van 19e-eeuwse Nederlandse schilders. Er staat geen andere literatuur over Benjamin Prins.
Allison Siffre Guedalia Kupietzky: Benjamin Prins Dutch Jewish Genre Painter Holland 1860 – 1934 Catalogue Raisonnée with Color Illustrations. Jerusalem 1996. Excerpted from Benjamin Liepman Prins A Dutch Genre Painter (1860-1934) Master’s Thesis Montclair State University Upper Montclair New Jersey May 1996. N.B. Het blijkt dus dat deze publicatie een verkorte editie is van de Amerikaanse Master’s Thesis van de auteur. Uit het werk valt niet te achterhalen waaruit de bekorting bestaat. Te lezen valt ook Communications may be addressed to Allison Kupietzky Keren Kayemet le Yisrael 32 Jerusalem tel 972 2 561 0194 of Els Bendheim One Parker Plaza Fort Lee NJ 07024 tel 201 – 944 – 6020 N.B. Soms zijn adressen en telefoonnummers uit 1996 nog nuttig… In het werk ligt een losse aanbiedingsbrief (aan het RKD) door Allison Kupietzky; zij noemt als emailadres van Els Bendheim (in Israël) bendheim@netvision.net.il
Enkele gegevens uit haar korte biografie van Benjamin Prins (VII-X): In Parijs, waar Benjamin zijn kunstopleiding voltooide, introduceerde hij zijn vader bij de jonge kinderloze weduwe Sarah Federman Lob (uit Bordeaux, woonde in Parijs), waarna het tot een huwelijk tussen die twee kwam.
Benjamin Prins was in Amsterdam secretaris en vele jaren voorzitter van Arti en ook presiding member van St Lucas. Hij bezocht vaak zijn tante Rebecca Elias-Prins in Brabant, waaruit later het huwelijk tussen Benjamins dochter Gretha en Adolph Elias voortvloeide.
In de beredeneerde catalogus staat per schilderij of prent onder meer de titel, waar het werk eventueel tentoongesteld is, of er documentatie over het werk is en waar het werk zich nu bevindt (inclusief eigenaar). Helaas staat er bij veel werken, ook bij werken waar een hier gereproduceerde foto van bestaat, de kanttekening Location Unknown. Een van de afbeeldingen betreft een portret van Henrietta Jacobson Prins (eerste echtgenote Benjamins vader) 1886 gesigneerd, in particuliere collectie in Jeruzalem. De soms heel goede kleurenfoto’s, deels door de auteur gemaakt, geven een goed beeld van Benjamins kunnen. Helaas is er geen match met “mijn” portret.
Op blz. 84 een foto van Benjamin Prins en zijn vrouw Rosa Benari, 15 mei 1927: “Tante Rosa en oom Ben”. Op blz. 93a een foto van Gretha & Molly Prins ten huize Prins met het schilderij Papagaaienlaan (Artis) (c. 1900) van Max Liebermann (vriend van Benjamin Prins) op de achtergrond .
Allison Guedalia Kupietzky: The Life and Paintings of Benjamin Liepman Prins Arnhem Amsterdam, Holland 1860 – 1934. Presented to Satisfy Course Requirement for the Department of Art History Hebrew University Jerusalem 1988 – 5748. Met los aanbiedingsbriefje door Els Bendheim d.d. 8 januari 1993, toenmalig adres Livingstone Ave Riverdale NY 10471. Het gaat hier dus om een universitair werkstuk, voorloper van de Amerikaanse Master Thesis. Uit een mededeling van de auteur blijkt dat het onderzoek voor dit werkstuk in 1987 is gedaan. Voor vertalingen enz. heeft zij veel steun gehad aan Els Bendheim. In vergelijking met de bovengenoemde Master’s Thesis bevat deze scriptie veel minder reproducties en vele slechte fotokopieën van foto’s van werken van Prins. Wel kopieën van interessante documenten. Zoals een Catalogus van een tentoonstelling van schilderijen enz. van Benjamin Prins en drie collega’s in het Stedelijk Museum Amsterdam in september-oktober 1909 met liefst 75 werken van Benjamin Prins, met o.a. portretten van een Nelly, Lilly, Irma, Nora en Mieke. Wie weet? Verder een Engelstalig citaat van Vivian Prins, kleinzoon van Maurits, over de (in de ogen van de burgerij) soms marginale positie van kunstschilders in Benjamins tijd.
Ook staat te lezen: Benjamin was geen “observant Jew”. Hij hield wel een koosjere keuken in verband met bezoeken die zijn vader [vanuit Frankfort] bracht aan Amsterdam, maar dat hield op na vaders overlijden [in 1915]. [Overigens werd Benjamin in oktober 1934 begraven op de joods-orthodoxe begraafplaats in Muiderberg, dus zo “geseculariseerd” was hij niet.]
Ten slotte raadpleeg ik de Catalogus van de zeer uitgebreide veiling van oude schilderijen moderne schilderijen antiquiteiten omvattende A [B – E niet van toepassing] Atelier en nagelaten werken van den schilder Benjamin Prins ten verzoeke der Erve [Rosa Benari] … Openbare verkooping op Dinsdag 4 Juni 1935 … in Gebouw Leesmuseum Rokin 102. Directie S.J. Mak van Waay
De veilingcatalogus bevat 1 blz. biografie van Prins met een opsomming van zijn vijf jaar studie op de Rijksacademie onder Allebé, zijn twee jaar in Antwerpen onder Charles Verlat en zijn twee jaar in Parijs onder F. Cormon. Van zijn schilderkunst wordt gezegd: “Niet voor het groote, het breede, het grootsche was Prins aangelegd, – het teedere, het juiste, het preciese speelde zich in hem af”.
De lijst van zo’n 150 werken bevat (nr 64) een Damesportret uit 1898 op Paneel (“mijn” portret is op doek…) en (nrs 135 en 136) een meisjeskopje, resp. jong meisje Beppie en Nora, beide op paneel.
Ontvangen foto’s van familie Prins
Op 18 december ontvang ik een grote verrassing. Mw Ell van de Laar, die vijftien jaar de bejaarde Greta Elias-Prins heeft bijgestaan, stuurt mij een reeks prachtige foto’s van Molly en Greta in hun jonge jaren en zelfs een van Molly en haar zoon Albert in een achtertuin (wellicht in Eindhoven). Vervolgens stuurt Chris Smeenk mij nog het een en ander na. Ik correspondeer met beiden en ik raak er nu (eerder al door de foto die de heer Smeenk mij zond) definitief van overtuigd dat “mijn” schilderij niet Molly of Gretha Prins, of Rosa Benari, afbeeldt. Dat lijkt me nu 90-99 % uitgesloten. Maar wie wel?
Tweede bezoek aan RKD: de map van Molly
Op 19 december bezoek ik het RKD voor de tweede keer in een week en ik vraag de hierboven genoemde map aan, een “Album” in de omschrijving, door de fotograaf en graficus Paul Hartland (1910-1991) uit de nalatenschap van de in 1980 overleden Albert Keizer aan het RKD bezorgd.
Het betreft enkele tientallen gebundelde langwerpige bladen waarop minutieus foto’s en reproducties van foto’s en ansichtkaart-achtige portretten (vaak met gedrukte handtekeningen in wit diapositief) van schilders uit de omgeving en tijd van Benjamin Prins zijn ingeplakt. Afgewisseld door een klein aantal persoonlijke documenten m.b.t. Molly en haar vader. De collectie moet door Molly in haar rijpere tienerjaren zijn aangelegd . Een kleine selectie van het meest curieuze en interessante: een foto van schilders aan het werk in Geldrop; handschrift van Benjamin op envelop “Voor mijn lieve Molly 22 Juny 1904”; vele foto’s (gereproduceerd / deels uit tijdschriften geknipt) van bekenden, collega’s van Benjamin Prins, zoals M. (= Martin) Monnickendam (1874-1943), S. Mesdag van Houten, Apol en Gabriel; een kaart van de schilder Simon W. Maris vanuit een villa in Zandvoort aan Mejuffrouw Molly Prins [p/a] Deventerweg 20 Zutphen Zutfen (1916?) ook haar ouders verbleven toen in Zandvoort en Molly was kennelijk bij familie in het oosten van het land ondergebracht; mooie foto (repro) van “Onkel Professor Oppenheim” voor zijn schildersezel;.
N.B. op karton gemonteerde foto van “Het oude en nieuwe Testament Parijs 1885”[het stuk waarmee Benjamin internationaal en nationaal doorbrak op de kunstmarkt] gemaakt te Parijs door Grande Photographie de la Mairie de Montmartre [= naam fotoatelier]; knipsel z.j. uit publieksblad met artikel over Benjamin Prins en zijn werken: “Geen wonder is het dan ook, dat zijn werk geregeld koopers vindt en in tal van particuliere verzamelingen is te vinden” [of niet, GJT]; diverse foto’s met handschrift Benjamin Prins met de tekst “voor mijn lieve Molly van Papa”; twee grote foto’s beide getiteld “Ter herinnering aan 23 Maart 1908 Amsterdam IJmuiden ss Prinz Heinrich van de Norddeutsche Lloyd, Bremen”. Resp. een middelgroot en heel groot gezelschap, in het laatste geval inclusief enkele Chinese zeelieden. Kennelijk voer (een deel van) de familie Prins op deze minicruise mee. Ten slotte: op een van de verder blanco bladen is zonder dagtekening maar met handtekening van Paul Hartland geschreven: “Uit de nalatenschap van Albert Keizer, zoon van Mr Keizer, Advocaat en Molly Keizer-Prins, journaliste, en kleinzoon van Benjamin Prins”. Hoe het ook zij, ook in deze map is geen match van het anoniem portret van “mijn” dame van de Leidse veiling te vinden.
Het ontbreken van een signatuur
Nu we na raadpleging van bronnen op internet, kennisneming van gedrukte bronnen, o.a. die in de RKD, moeten constateren dat vooralsnog een koppeling van het portret van de anonieme dame aan een bestaand of gedocumenteerd schilderij of een foto van familieleden of anderen ontbreekt (en de mij onbekende inbrenger op de novemberveiling 2019 niets zegt te weten; email-correspondentie met medewerker van Onder de Boompjes), moeten we ons (nogmaals) buigen over de toeschrijving van het schilderij en over het ontbreken van een schildershandtekening.
De toevoeging van de aanduiding “toegeschreven aan” aan de beschrijving van een schilderij in bijvoorbeeld een veilingcatalogus betekent zoiets als “het is mogelijk maar we twijfelen”. Het geheel en al ontbreken van een signatuur draagt natuurlijk bij aan die twijfel. Waarom zou een signatuur ontbreken? Diverse mogelijkheden. Er waren schilders die niet altijd een signatuur zetten of pas wanneer een schilderij in verkochte staat hun atelier verliet (voorbeeld van dat laatste: Jan Sluijters). Er waren broodschilders die geen signatuur zetten en het aan de kunsthandel overlieten om een signatuur te verzinnen of er een aan te brengen van een bekendere schilder (een voorbeeld van dit procedé: Jan Kelderman). In zo’n geval kon men ook makkelijk zeggen “in de stijl van” X of Y.
Na enig nadenken kreeg ik een idee dat de Tweede Wereldoorlog er ook weleens iets mee te maken zou kunnen hebben. Ik vond een navrant voorbeeld op de website www.stolpersteine-Dordrecht.nl over joods leven in Dordrecht. De firma Mak van Waay ontstond als Dordtse veiling o.l.v. Anton Mak van Waay. Het Amsterdamse filiaal was in 1932 gesticht in het voormalig Leesmuseum aan het Rokin. Daar zwaaide Antons broer Simon Mak van Waay de scepter. “Nederlandse veilingen mochten [in bezettingstijd] geen werken van Joodse kunstenaars aanbieden. Daar had Mak van Waay wat op gevonden: op de doeken van bijvoorbeeld Isaac Israëls werd de signatuur simpelweg overgeschilderd.” (Zou de klant ooit iets te horen hebben gekregen?) Wellicht hebben ook particulieren uit angst en/of lafheid deze werkwijze op hun bezit toegepast. Overigens is op het blote oog op ons portret niet zo gauw iets te zien, maar de potentiële overschilderkunstenaar had het makkelijk genoeg, gezien de gitzwarte verf aan de onderzijde van het “clair-obscur” schilderij.
Op 23 december 2019: mail ontvangen van Guido Lodder van Onder de Boompjes: “Het schilderij komt uit een inboedel verkregen via een erfenis, daarom is er geen informatie omtrent de verdere herkomst. Een toeschrijving is inderdaad geen garantie. Als een werk niet is gesigneerd, dan is dat de keuze van de schilder geweest.” Tja, zo komen we dus niet veel verder.
Kenniscentrum Joods Historisch Museum
Dinsdag 31 december bezoek ik het Joods Historisch Museum in Amsterdam, dat een aantal werken van Benjamin Prins bezit (vnl. in depot). Ik heb maar een paar uurtjes de tijd, blijf lang in de boekwinkel hangen, bekijk al te vluchtig de tijdelijke tentoonstelling van de schilder Eli Content en beland bij mijn hoofddoel, het Kenniscentrum. Dit blijkt in eerste instantie niet meer te zijn dan een uitgebreide en interessante bibliotheek over allerlei aspecten van joodse geschiedenis. Ik blader door diverse relevante boeken, zoals het dikke boekwerk onder redactie van Susan Tumarkin Goodman The Emergence of Jewish Artists in Nineteenth Century Europe, uitgeverij Merrell i.s.m. The Jewish Museum, New York. Uitgebreide aandacht voor Jozef Israëls, geen Prins in de index. Interessante hoofdstukken zoals Reshaping Jewish Identity in Art; Acculturation of the Jews in Nineteenth Century Europe; en Exhibiting Nineteenth Century Artists of Jewish Origin in the Twentieth Century: Identity Politics and Culture. De collectie omvat uiteraard ook werken over bekende Nederlandse joodse schilders als vader en zoon Israëls enz. Het boekwerk van mw Kupietzky is aanwezig.
De bibliothecaresse suggereert me mij te wenden tot de conservator van de kunstcollectie voor eventueel nadere inlichtingen over Benjamin Prins: Irene Faber is kunsthistoricus en hoofd collectiebeheer van het JHM.
Op 6 januari 2020, na verzending van de nieuwste versie van dit onderzoeksverslag, krijg ik uitgebreide reacties van Paulanha van den Berg-Diamant en van haar echtgenoot Frank van den Berg. Frank stuurt nadere informatie over de families Diamant en Elias. Paulanha heeft twee nichten, een neef en haar broers geraadpleegd over het schilderij. Zij kennen noch schilderij noch de geportretteerde dame. [Paulanha stuurt in haar mail ook afbeeldingen van zeven schilderijen uit bezit van haar en haar twee broers.) N.B. Ik moet concluderen dat het nu 95 % zeker is dat de geportretteerde geen familie is van Benjamin Prins en dat het nog steeds (uitermate) onzeker is of de geportretteerde inderdaad geschilderd is door Benjamin Prins.
In de loop van januari heb ik een vriendelijke email -correspondentie met Irene Faber van het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Het museum bezit weliswaar een aantal werken van Benjamin Prins, maar men beschikt over niet meer informatie dan er in de studies van mw Kupietzky vermeld staat. Overigens meldt mw Faber dat Benjamin Prins zijn naam op een kenmerkende wijze op de achterzijde van zijn schilderijen aanbracht. Deze informatie had ik niet eerder gelezen. En ik vind geen naam op de achterzijde van “mijn portret”.
Wat zegt het restauratieatelier?
Op 31 januari 2020 begeef ik mij met het schilderij naar het restauratieatelier Boeijink, Boekel, Van der Knaap aan de Tingietersweg 87 in Haarlem (zie www.schilderijenrestaurator.nl) . (Ik merk op dat zij op de dag van bezoek diverse werken van gerenommeerde schilders in restauratie hebben, onder meer een Breitner en een Jan Sluijters.) Restaurator Robert Boekel ontvangt mij en na “ontlijsting” bekijkt hij het portret minutieus met een felle lamp. Hij kan geen spoor van een signatuur vinden. Vervolgens bekijken we het schilderij met een UV-klamp. Er zijn allerlei plekken waar het vernis later aangebracht lijkt. Ook is er linksonder een soort wolk te zien. Het is niet onmogelijk dat daar ooit een signatuur gezeten heeft die met een oplosmiddel is bewerkt en dat vervolgens op die plek weer een verflaag en laag vernis zijn aangebracht. Er valt niets te bewijzen. Overigens is er niets mis met de kwaliteit van het gehanteerde doek: dat is misschien dun maar zeer fijn geweven. De heer Boekel toont via internet snel een groot aantal schilderijen van de hand van Benjamin Prins, enkele vertonen enige verwantschap met “mijn” portret, maar dat geeft nog geen enkele zekerheid. Uiteindelijk is de heer Boekel wel verbaasd dat het schilderij ongesigneerd is gezien de “academische” stijl van het werk. Kortom, het heeft de kwaliteit van een professionele kunstschilder die op een kunstacademie gevormd is.
Het brilletje
Een gedachte die nog bij mij opkomt wat betreft de datering van het portret: misschien geeft het montuurloze / randloze brilletje een aanwijzing. (Bril zonder pootjes = knijpbril, pince-nez.).
In het Utrechts Universiteitsmuseum bevindt zich een knijpbril met ovalen glazen: randloze knijpbril met halvemaanvormige glazen; in de periode 1880-1900 erg populair, aldus de beschrijving. Dus datering schilderij circa 1900?
OVER BENJAMIN PRINS GESPROKEN: medio februari ontdek ik op internet in het 26ste jaarverslag over 1925 van het Genootschap Amstelodamum dat Benjamin Prins op 4 mei 1925 namens de “Plantagebuurtvereeniging” een van de talrijke Amsterdamse notabelen was die op de receptie in Huize Couturier gelukwensen aan het Genootschap kwamen uitbrengen ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Genootschap. Zo vind je bij meneer Google altijd wat, maar nog geen antwoord op mijn prangende vragen.
Laatste poging?
Ten slotte wend ik mij 11 maart tot de redactie van De Benjamin, sociaal-cultureel tijdschrift en nieuwsmedium van het Joods Maatschappelijk Werk (JMW) met de vraag een oproepje te plaatsen met verzoek om suggesties voor opheldering van identiteit van maker en vooral van geportretteerde. Eind april krijg ik het verheugend bericht dat een en ander al digitaal is geplaatst en ontvang ik ook het verzoek mijn onderzoeksverslag digitaal ter beschikking te stellen. Bij deze.
Auteur. Gerard J. Telkamp (1947) is historicus. Hij was tot zijn pensionering in 2012 dertig jaar eindredacteur van de Internationale Spectator, maandblad van het Instituut Clingendael. Hij houdt zich thans onder meer bezig met lokale geschiedenis en familiegeschiedenis. Hij dankt Chris Smeenk en Ell van de Laar, die ook de foto’s beschikbaar hebben gemaakt, samen met Paulanha van den Berg-Diamant en Frank van den Berg voor hun informatie en meedenken. Hij is te bereiken via gerardjtelkamp@hetnet.nl
Bronnen
www.delpher.nl; www.wiewaswie.nl; www.dutchjewry.org; digitale indexen Stadsarchief Amsterdam; wikipedia-lemma’s Benjamin Prins, Molly Keizer-Prins, Eliezer Liepman Philip Prins. En allerlei andere internetbronnen.
Artikel door B.W. de Vries: ELIAS, Joseph (1811-1891), oorspronkelijk gepubliceerd in Biografisch Woordenboek van Nederland (BWN), deel 4 (Den Haag 1994), nu digitaal en laatstelijk gewijzigd in 2013 te vinden via Biografisch Portaal:
http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-1920/lemmata/bwn4/elias
Els S. Bendheim: Aantekeningen in de marge. Liepman Philip Prins: een Amsterdamse geleerde uit de Mediene. Hoboken, NJ: KTAV Publishing House, Inc., 2001. 271 blz. Deel 3 van Scholarly Correspondence and Writings of Liepman Philip Prins.
N.B. Els Bendheim-Salomon (geboren in 1923) is een kleindochter van Eliezer Liepman Philip Prins Zij is een dochter van Iwan Salomon (1881-1972; o.a. stichter Joodse HBS in Amsterdam) en Sophie Wilhelmina Shifra Prins (geboren uit het tweede huwelijk van Eliezer Liepman Philip Prins).
Verder de in bovenstaande tekst al aangestipte bundel Wat niet in Baedeker staat. Het boek van Amsterdam. Samengesteld door Molly Keizer-Prins en A.J.G. Strengholt. Amsterdam: A.J.G. Strengholt, z.j. [1931] 199 blz. + enkele tientallen niet gepagineerde bladzijden met advertenties.