“Het echte leven is altijd elders”
Voor het themanummer 'Reizen - omdat het weer kan' interviewde de Benjamin deze zomer veelschrijver en -reiziger Arnon Grunberg. Over open eindes en de dingen niet teveel willen dichttimmeren. Over waar de reisdrang vandaan komt, al hoeft dat niet altijd heel diep te zijn. Wel is het zo dat de ouders van Grunberg vluchtelingen waren. Dat is iets om bij stil te staan want bij vluchtelingen denken we tegenwoordig mogelijk aan Oekraïeners, Syriërs, Afghanen en vele anderen. Maar niet aan de mensen die in de jaren dertig van de vorige eeuw moesten vluchten. Soms is dat nog heel dichtbij. Toch is dit een zonnig zomerverhaal, Grunberg lacht graag en vertelt met verve. (cover foto door Sander Voerman)
TEKST FERRY BIEDERMANN FOTO’S VIA ARNON GRUNBERG
Arnon Grunberg vertelt dat een uitgever ooit tegen hem zei dat hij schrijft, “alsof de duivel je op de hielen zit”. Zo ver wil hij niet gaan wat het reizen betreft, maar hij is wel heel veel in beweging. Het zit gewoon in hem, het reizen, en hij zegt: “Ik weet niet of je het al te veel moet psychologiseren.” Om dat vervolgens uitgebreid te doen.
Grunberg kan makkelijk twee of meer tegenstrijdige gedachten tegelijk in zijn hoofd houden en daar dan uitvoerig, gedetailleerd en met verve over vertellen. Hij houdt ervan om de dingen open te houden, inclusief waar hij zich bevindt. “Het definitieve heeft natuurlijk ook iets doods,” zegt hij glimlachend.
“Vanaf het begin al, als kind, had ik een ontzettende drang om dingen te ontdekken en te zien. Ik begrijp ook wel dat je opsluiten, het thuisblijven, iets veiligs heeft, maar die veiligheid heb ik juist heel snel als iets doods ervaren. Ik wilde mezelf blootstellen, ik wilde ergens heen. Ik dacht: daar gebeurt het. Misschien is dat toch een beetje het idee dat het leven altijd elders is, het echte leven.”
Het vele reizen zou echter ook deels “toevallig” erin gesleten zijn, vertelt de schrijver op een zonnige ochtend in New York via Zoom. Op de achtergrond klinken de geluiden van de wereldstad, sirenes, toeterende auto’s en af en toe kreetjes van zijn jonge zoon.
De 51-jarige Grunberg voelt zich in New York thuis, zodanig dat hij besloot te blijven nadat de liefde waarvoor hij in de jaren ‘90 Amsterdam had verlaten, alweer was uitgebloeid. Daarna kwam simpelweg van het een het ander. Vaak toch weer terug naar Nederland en Europa, door zijn vrienden en verplichtingen als schrijver. Vervolgens werd hij gevraagd reportages te schrijven vanuit verre oorden. En toen werd zijn moeder ziek. “Vanaf 2010 is mijn moeder vijf jaar lang behoorlijk ziek geweest. Dat was ook een reden. Ik wilde niet weg uit
New York, maar ik wilde ook tijd met haar doorbrengen waardoor ik steeds op en neer ben gegaan. Op een gegeven moment zit je in een ritme, dan ben je er heel erg aan gewend om je veel te verplaatsen.”
Aan die gewenning zit, bijna vanzelfsprekend, ook weer een onwennige kant. Een heel goede reiziger is hij nooit echt geworden. “Ik ben een matige reiziger, zeker als het om vliegen gaat. Ik heb een soort panische vrees dat mijn koffer niet aankomt. Wat ik altijd om allerlei redenen erg lastig vind. Hoe korter je ergens verblijft, hoe groter het risico dat je koffer voor altijd achter je aan blijft reizen.”
Ouders aangespoeld
Grunberg heeft verslag gedaan uit Irak en Afghanistan, de VS en Oost-Europa, om maar een greep te doen uit zijn bestemmingen. Bovenop eerdere eerbewijzen won hij dit jaar de P.C. Hooftprijs voor zijn: “immense bijdrage” aan de Nederlandse literatuur. Zijn meest recente roman, De dood in Taormina, speelt zich onder meer af in Nederland, Canada en Zweden, om te eindigen op Sicilië. Zijn debuutroman uit 1994, Blauwe Maandagen, was echter nog stevig verankerd in zijn Amsterdamse jeugd, als kind van oorlogsoverlevenden.
“Ze waren vluchtelingen,” vertelt Grunberg over zijn ouders, Hermann en Hannelore, die voor de oorlog afzonderlijk uit Duitsland naar Nederland kwamen. Hermann was tijdens de oorlog ondergedoken terwijl Hannelore Auschwitz overleefde. Ze waren “aangespoeld” in Nederland en bleven deels gericht op Duitsland, zodanig dat ze zelfs naar Berlijn gingen om te trouwen.
“Mijn vader sprak met een sterk Duits accent, mijn moeder iets minder, terwijl ze vloeiend Nederlands spraken.”
— Gingen jullie wel naar Duitsland en Oostenrijk?
“Ja, (lachend), Oostenrijk niet hè, dat was taboe, dat was een graad te erg. Dat was ook weer heel typisch. Maar we gingen altijd naar Duitsland op vakantie.”
— Was dat de eerste bestemming voor je?
“Ja, de eerste bestemming waar ik als kind ben heengegaan, was Duitsland. Pas veel later ben ik in andere landen geweest, maar Duitsland was de eerste bestemming. Duits is ook mijn tweede taal, dat is wat ik thuis heel veel heb gehoord, de Duitse radio stond altijd aan. De vriendenkring van mijn ouders bestond voor een aanzienlijk deel uit Duits-Joodse vluchtelingen. Het was een hele rare subcultuur waarin ik ben opgegroeid in de Rivierenbuurt.”
— Voelde je je onderdeel van Joods Amsterdam?
“Ik ben wel bewust Joods opgevoed. Ik ben anders dan mijn zus niet naar een Joodse school gestuurd. Mijn zus ging naar het Maimonides, ik ben naar het Vossius gegaan, maar we gingen naar de Gerard Dou synagoge, daar ben ik ook bar mitswa geworden. Mijn vader wilde nooit naar de synagoge, die was agnost, die had echt een diepe hekel aan religie. Maar hij vond het wel belangrijk dat we bewust Joods werden opgevoed.
Ik heb Mishna-les gehad, mijn zus ging naar Bne Akiwa, de zionistisch-orthodoxe jeugdvereniging, en was daar heel actief. Ik ben daar ook heen gestuurd, maar ik ben toch, tja, een ander figuur. Het is toch een soort padvindersbeweging. Niet de ideologie stond me op dat moment tegen, maar het padvindersgehalte, het samen zingen en dergelijke, nee! Ik denk dat mijn ouders op heel veel manieren buitenstaanders zijn geweest. Ook bij de Joodse gemeente waren ze buitenstaanders omdat mijn vader zich eraan wilde onttrekken.”
Romantiek van de ontworteling
Het er niet bij horen, de onthechtheid, is iets waar hij het vaker over heeft en wat volgens recensenten doorklinkt in zijn boeken. “Ik denk dat als je ouders vluchtelingen zijn dat al een bepaalde onthechtheid met zich meebrengt. Dat het natuurlijk consequenties heeft voor het hele gezin en ook de kinderen van die gevluchte mensen.”
Maar alles ophangen aan de oorlog vindt hij ook weer een “te flauwe” verklaring voor zijn keuzes. “Iedereen reageert weer anders op wat hij aangereikt krijgt. Die behoefte om je ergens echt te wortelen, wat mijn zus had want die is natuurlijk ook een overtuigd zionist geworden en gebleven, dat heb ik nooit zo gehad. Ik heb juist die ontworteling als een enorme kracht gezien en ook als iets romantisch, als ik dat zo mag zeggen.”
Zijn zus ging naar Israël en woont al jaren in een nederzetting op bezet gebied. Voor hem ligt de verhouding met Israël gecompliceerder. “Mijn moeder heeft erover nagedacht naar Israël te gaan, mijn vader zei altijd, ‘Ik ben een zionist tot tweeëntwintig graden,’ die vond het
gewoon te warm. Ik denk dat er ook andere redenen zijn dat hij daar niet heen wilde. Israël was wel belangrijk, niet voor niets is mijn zus naar Bne Akiwa gestuurd en ik ben redelijk zionistisch opgevoed. Nu zou ik mezelf geen zionist meer willen noemen, maar zeker ook geen anti- zionist.”
— Hoe voel je je als je daar reist?
“Wat ik zei, ik ben een diaspora Jood, een Middel- Europese Jood. Ik ben ooit in het geboortestadje van Joseph Roth geweest, Brody, Oostenrijk-Hongarije toen hij werd geboren, nu Oekraïne, daar was een volstrekt verwaarloosde Joodse begraafplaats. Toen dacht ik, daar wil ik begraven worden. Mijn ouders zijn om allerlei redenen allebei in Jeruzalem begraven, maar ik wil daar begraven worden. Dat zegt heel veel over mijn affiniteit en misschien ook wel over mijn relatie met Israël.”
“Dat je heel even een beetje een Soenniet uit Irak bent.”
Het is niet zo dat alles in zijn jeugd draaide om het Joods zijn. “Ik heb altijd het idee gehad dat er heel veel verschillende dubbellevens waren in die sfeer van hoe ik ben opgegroeid en dat het Joods zijn daar maar één onderdeel van was, dat het maar een van de vele was.” Toch zal hij voor velen bekend staan als Joodse schrijver. Dat kan op reis in sommige landen nog wel eens tot nadenken stemmen. In Amsterdam moest hij van zijn ouders een pet op als hij met een keppeltje op naar sjoel ging. Het was toch een beetje geheim. Op reis vertelt hij ook niet op voorhand dat hij Joods is, maar vaak weet men het al.
Hij vertelt lachend een anekdote. “In Irak, in 2006 of 2007, wilde ik zelf rondreizen, niet met de Amerikanen, en had een fixer ingehuurd. Ik dacht: Arnon? Ik zeg voor de zekerheid wel dat ik Arnold heet. Maar op een gegeven moment, we waren twee dagen op stap geweest, zei hij: “Ja, ik weet wel dat je Jood bent. Het maakt me echt niets uit. Wij Joden, christenen, moslims, geloven allemaal in dezelfde god. De echte varkens, dat zijn de atheïsten’.”
Reizen als transformatie
Die wisselwerking met mensen van een heleboel verschillende achtergronden is een van de dingen die Grunberg het meest waardeert aan het reizen. “Het plezier van het reizen zit voor mij toch in het selig sein, dat je de illusie hebt dat je even transformeert naar de plek waar
je heen reist. Dus niet dat je de Nederlander blijft, of de Duitser, maar dat je heel even ook Peruaan wordt, of heel even een klein beetje Italiaan. Het kan ook dat je heel even een beetje een Soenniet uit Irak bent.”
Die illusie, of misschien is het ook wel meer dan dat, kan er voor zorgen dat je ook enig begrip krijgt voor het standpunt van die mensen. “Zelfs de mensen waarvan je op het eerste gezicht dacht: dit zijn de meest onsympathieke mensen. Ik ben bij Hezbollah geweest in Beiroet en dat was eigenlijk een hele redelijke, aangename sympathieke man met een mooi gevoel voor humor.” Grunberg moet weer lachen maar zijn punt is serieus. “Ik vind ook dat je eigenlijk altijd met iedereen moet praten.”
“Nee. Mijn reportages zijn gebundeld in twee bundels, maar echt het reisverhaal, nee. Soms heb je het idee van, ik heb nog zoveel materiaal, ik heb hier nog zoveel over te zeggen, maar ik kan dat beter in een roman doen dan in een reisverhaal. Van een reis naar Irak dacht ik, ik heb hier zoveel meegemaakt wat zo bizar is en wat mij zo hallucinerend overkwam, maar wat ik daar puur journalistiek over te zeggen had, had ik al gedaan. Toen heb ik daar De man zonder ziekte over geschreven. Dit is zo’n merkwaardige wereld waar ik twee weken in heb rondgelopen, laat ik daar een roman over schrijven. Maar het pure reisverhaal, dat heb ik nooit beoefend. Ik heb nog wel het verlangen een keer een science fiction te doen, of een hele goede spionageroman, maar echt het reisverhaal?”
— Je schrijft geen reisverhalen?
Nieuwe fase
Door de coronapandemie heeft hij de afgelopen jaren, net als velen, minder gereisd. En hij heeft nu ruim een jaar een zoontje met de schrijfster Niña Weijers. Het reizen zal daardoor misschien iets minder worden, maar hij zal zich niet laten weerhouden, ook niet als het om een reis naar een conflictgebied gaat. Deze maand staat er bijvoorbeeld een reis naar Oekraïne op het programma.
“Wat ik nog heel goed weet, de eerste keer dat ik in Afghanistan was, bij het [Nederlandse] leger, dat bij de jonge officieren de tenten vol hingen met foto’s van hun jonge kinderen. Toen dacht ik, dat lijkt me wel heftig, dat je een kindje van zes maanden achterlaat om naar Afghanistan te gaan. Maar ik denk als dat je beroep is, doe je dat.”
“Ik wil geen afwezige vader zijn.”
Dat betekent niet dat het niet zal meespelen in zijn afwegingen. “Ik wil geen afwezige vader zijn, maar ik wil ook geen ouder zijn die een deel van zijn werk niet kan doen. Hetzelfde geldt voor mijn vriendin, die zal ook willen reizen. En ik vind het helemaal niet erg om even alleen te zijn met mijn zoontje.”
Hij wil zijn zoon zeker ook iets meegeven van het Jodendom, maar of dat vooral in Amsterdam of New York gaat gebeuren, weet hij nog niet. “Ik heb laatst een sederavond met hem gedaan, hij is nog wel te klein voor het ma nisjtanna dat was in Amsterdam.” Een van de fijne dingen van New York vindt Grunberg, is dat het Joods zijn daar vanzelfsprekend kan zijn, “een non-issue”.
Het kan zoals gewoonlijk nog alle kanten op en hij kijkt ook al uit naar de reizen die ze samen zullen maken. Een jaar in Berlijn, ergens in de toekomst of “een jaar door Amerika reizen en aan homeschooling doen. Ik kan natuurlijk alles van tevoren willen plannen, maar gelukkig is mijn vriendin daar redelijk flexibel in, en ik ook. Ik heb het idee dat daar nog heel veel open ligt.” •