Herinneringen aan Tet en Ies Bachrach
Tekst Jessica Polak, Tekeningen Esther Polak
Jessica Polak en haar zus Esther waren vroeger kind aan huis bij de in Joods Amsterdam bekende boekenwinkel Joachimsthal. Het is een befaamde naam van een familie van vooroorlogse uitgevers, drukkers en boekhandelaren. Tegen de tijd dat Jessica en Esther bij de boekenwinkel, toen op het Europaplein, over de vloer kwamen, werd die uitgebaat door Tet en Ies Bachrach. Een ingekorte versie van dit verhaal, met een deel van de illustraties van Esther, verscheen in Benjamin 133, Rosj Hasjana 2023. Jessica schreef het verhaal oorspronkelijk in 2015. Lees ook het naschrift uit 2023!
Mijn moeder hield erg van boeken, maar eigenlijk nog meer van boekhandels. Ze werkte eerste korte tijd bij Samsom, op de hoek van de Hobbemakade en de Roelof Hartstraat, tegenover de bloemenboot. Nu is daar al jaren een advocatenkantoor gevestigd. Mijn zus Esther en ik zaten toen nog op de lagere school en onze moeder nam ons mee naar de winkel als zij moest werken buiten schooltijden. Esther en ik waren brave kinderen en we konden ons urenlang muisstil vermaken met oude kartonnen dozen, plakband en een niettang. We werden wel eens ingezet om foldertjes te bestempelen met de naam van de winkel, iets dat we graag deden.
Samsom was een ouderwetse, statige boekhandel met donkere houten kasten maar ik kan me niet herinneren dat ik daar gelezen heb- ik geloof niet dat ze kinderboeken hadden. Als Esther en ik genoeg hadden van het geknutsel met papierwaren, gingen we spelen op de bloemenboot tegenover de winkel.
Modern en met jeugdboeken
Na Samsom ging mijn moeder werken bij Joachimsthal op het Europaplein in Amsterdam, vlak bij de Rooseveltlaan waar we zelf woonden. Vanaf dat moment was de boekhandel een vanzelfsprekend en belangrijk onderdeel van ons leven. Joachimsthal was een heel ander soort boekhandel dan Samsom. Het was er gezellig, modern en ze hadden een grote afdeling jeugdboeken met uitnodigende stoeltjes en krukjes op kinderformaat.
Mijn ouders raakten al gauw bevriend met eigenaren Tet en Ies Bachrach. Vooral met Tet, een lieve en bijzondere vrouw. Volstrekt anders dan de meeste vrouwen die ik kende. Zij had zelf geen kinderen maar kon heel goed met kinderen overweg. Ze was toegewijd aan de winkel en vooral aan de klanten en ze had allure.
Tet was een echte dame, droeg in mijn ogen nogal plechtige, donkere kleding: donkergroene en donkerbruine sluike rokken tot over de knie, daarboven een nette blouse of een coltrui, grote sieraden en het bruine haar in een rol opgestoken. Heel anders dan mijn hippe, altijd een tikje slordig en jeugdig overkomende moeder, met haar minirokken en haar steile loshangende haar, dat in geen enkel kapsel wilde blijven zitten.
Ies en Tet scheelden twintig jaar. Dat weet ik nog goed, omdat ze op zeker moment vierden dat ze samen honderd werden, zij veertig, hij zestig. Voor Ies was ik trouwens een beetje bang. In mijn herinnering zat hij altijd aan zijn bureau, achter in de winkel, iets ondoorgrondelijks te doen. Het was Tet die de klanten hielp en gezellig met ze praatte. Als derde lid van de familie was er een grote, bijzonder dikke, mogelijk grijze kater, die Oidipoes heette. Hij werd schandelijk verwend – vandaar zijn lichaamsomvang – en bewoog zich nauwelijks.
“Een beetje bangelijk en conservatief.”
Tet en Ies woonden achter de winkel in een klein appartementje met een keuken, badkamer – uitgevoerd in interessant donkere tegels – en zit-slaapkamer. Daar was ook Tet’s piepkleine bureautje, waaraan zij in de avonduren de administratie van de boekhandel deed. Tet was altijd bezig om de winkel draaiend en bij de tijd te houden. Als kind had ik geen oog voor dat soort dingen, maar later hoorde ik dat Ies, de officiële eigenaar van de winkel, een beetje bangelijk en conservatief was, maar dat Tet haar ideeën over hoe een moderne boekwinkel eruit moest zien desondanks doorzette. Als ik het goed heb, was zij het die de kubusvormige, ik meen oranje of witte tafels in de winkel bedacht, om geselecteerde boeken per thema aantrekkelijk te presenteren. Vermoedelijk was de knusse en behoorlijk grote kinderafdeling, met z’n rieten stoeltjes, ook haar idee.
Joodse afdeling
Achterin de winkel, dichtbij Ies’ bureau, was de Joodse afdeling, met behalve boeken ook Joodse artikelen zoals keppels, menora’s en Estherrollen. De winkel draaide dacht ik voor een deel op de grote bestellingen die samenhingen met bar mitswa’s. Hoe dat precies werkte, weet ik niet. Misschien met een soort cadeaulijsten zoals bij een huwelijk.
Ik heb een vage herinnering dat de boekhandel oorspronkelijk uit Den Haag kwam. De Haagse winkel zou nogal stijf zijn geweest, met Ies aan het roer. Een restant uit die tijd, waren de kantoorartikelen die ook in Amsterdam aanvankelijk nog verkocht werden. Potloden, gummetjes, blocnotes en pennen lagen achter de kassa. Maar Tet wilde fleur in de winkel. Er waren altijd twee soorten mooi pakpapier om uit te kiezen. Ouderwetse service was dan weer, dat klanten boeken ‘op zicht’ mee naar huis mochten nemen: meestal grote dure boeken met veel illustraties.
Behalve boeken, werden er ook tijdschriften verkocht. Ze lagen op een plank op kniehoogte, direct links naast de deur. Mijn moeder nam na het werk soms een damesblad mee naar huis, dat ze dan voorzichtig las en de volgende dag weer op zijn plaats terug legde. Elke ochtend hing Tet buiten twee planken op, onder de beide etalages, met daarop afgeprijsde boeken en ramsj. Er kwamen geregeld zware dozen binnen met grote platenboeken van de ICOB, die bestemd waren voor die planken buiten.
In de winkel werkte ook Janny: beeldschoon, bescheiden, aardig. Met haar lange, slanke gestalte, mooie bruine ogen, licht ironische lach en glanzend sluik haar – toen zeer in de mode – had ze veel bewonderaars. Ze had een Israëlische vriend, ook heel aardig en knap. Het lukt me tot mijn frustratie niet meer om me te herinneren hoe hij heette, alleen weet ik nog dat het een heel korte naam was, iets als Adi of Abi.
Wonen achter de winkel
In hun kleine appartement achter de winkel ontvingen Tet en Ies hun gasten op hun bed. Voor de ramen hingen fraaie moderne, grof geweven vitrages van verschillende kleuren groen. Op het bed lag een strak ingestopte, ook donkergroene sprei, zodat het er weliswaar bohemien, maar niet slaapkamerachtig uitzag.
Tet en Ies waren gastvrij: altijd was er wel een reden om taartjes te serveren, allerlei ander lekkers en wijn en sterke drank voor de volwassenen. Onder de gasten herinner ik me cabaretier Fons Jansen en actrice Adrienne van Vriesland. Er werden levendige gesprekken en discussies gevoerd. Wij kinderen konden dat niet altijd volgen maar het was fijn om in die mooie kamer te zijn met het zachte tapijt, het mooie licht en de volwassenen die zich vermaakten. Ook mijn ouders en onze buurvrouw Wil kwamen daar over de vloer.
“Allebei een moeilijke Joodse echtgenoot.”
Wat ik me nog meer van Tet herinner: elke dag werkte zij hard voor de winkel, maar zondag was haar rustdag. Dan bleven Ies en zij de hele dag in bed, vertelde ze. Dat fascineerde me nogal: hoe kan je nou een hele dag in bed blijven liggen, zonder gek te worden? Ook ging over Tet het verhaal dat zij haar aardappels vierkant schilde; dan was ze sneller klaar met het eten maken. Een ander verhaal dat ik over haar hoorde van onze buurvrouw Wil: op zeker moment had een zwerver de portiek van de winkel als vaste slaapplaats gekozen. Tet, die hoffelijk was tegen iedereen, wilde ’s morgens als de winkel open moest niet over hem heen stappen en bracht hem dan een glas versgeperst sinaasappelsap om hem discreet wakker te maken.
Belangrijk voor de buurt
De winkel was belangrijk voor de buurt, maar de buurt was ook belangrijk voor Tet en Ies. Tet kocht haar bloemen bij de chique bloemenzaak Bap, want wat zij kocht moest mooi en stijlvol zijn. Groente kwam van Vork en vlees van de slager die daarnaast zat. Allemaal dure winkels waar kwaliteit verkocht werd. Tet en Ies aten nogal eens buiten de deur en dat was meestal in een van de buurtrestaurants.
Mijn moeder heeft niet meer dan een paar jaar bij Joachimsthal gewerkt een bescheiden aantal uren per week, omdat ze ook haar huishouden had. Mijn vader werkte fulltime en was zelfs voor die tijd een echtgenoot die weinig hielp in huis. Tet en mijn moeder konden het prima met elkaar vinden. Ik vermoed dat het feit dat ze allebei een moeilijke Joodse echtgenoot hadden daar wat mee te maken had.
Kinderopvang
In de vroege jaren ‘70 ging mijn moeder studeren aan de Pedagogische Academie. Ze stopte toen met werken bij Joachimsthal; hoogstens viel ze af en toe nog eens in. Tet bleef belangrijk. Esther, die toen nog op de lagere school zat, mocht tussen de middag komen eten bij haar in de keuken achter de winkel. Tet zorgde voor lekkere vleeswaren op brood en na de lunch kon Esther naar hartenlust lezen in de winkel. Zo heeft Tet het dus indirect mogelijk gemaakt dat mijn moeder zich verder ging ontwikkelen, zonder zorgen over waar haar jongste dochter de twee uur tussen de middag uithing.
Na een jaar hield mijn moeder op met de Pedagogische Academie. Het onderwijs bleek haar toch niet te liggen en uiteindelijk vond ze, een paar maanden voor haar dood, een fijne baan bij de grote-letterafdeling van de Openbare Bibliotheek. Ze stelde daar pakketten met boeken samen voor slechtziende leden van de bibliotheek en kon zo haar gave gebruiken om precies het goede boek te kiezen voor andere mensen.
Op het moment van mijn moeders plotselinge dood bij een verkeersongeluk, ik was toen veertien en mijn zus Esther twaalf jaar oud, was Tet een van de mensen die zich trouw en liefdevol inzetten om ons ontredderde gezin te helpen.
Cadeautjes
Tet was er goed in om precies het perfecte cadeau voor je uit te kiezen. Ik heb nog steeds een ring met kleine gouden muntjes, die ik als kind het summum van mooi vond. Zij kocht hem voor mij in een snuisterijenwinkeltje in de buurt van wat nu de Negen Straatjes wordt genoemd. Ook kreeg ik een keer een reprint van een antiek kaartspelletje, waarmee je een rivierenlandschap kon leggen. Ook dat vond ik práchtig. Toen mijn moeder al overleden was, kreeg ik van haar een mooie, strak vormgegeven transparante slakom, waaruit ik nog elke dag mijn sla eet.
Boeken kreeg ik natuurlijk ook van haar: James Baldwin, The Fire Next Time, Anne Philipe, Le temps d’un soupir en een boek over Zelda Fitzgerald, ik dacht dat het Zelda and her Sisters heette, maar ik kan die titel nergens meer vinden. Ook kreeg ik van haar een mooie uitgave van Carry van Bruggen, Het joodje en toen ik middeleeuwse geschiedenis ging studeren Herfsttij der Middeleeuwen van Huizinga. Ik heb al die boeken nog, alleen dat over Zelda niet meer.
“Ze wilde ons iets meegeven van haar joie de vivre.”
Op een gegeven moment gingen Tet en Ies in een comfortabeler huis wonen, een paar deuren bij ons vandaan op de Rooseveltlaan, hoek Europaplein. Ook daar kwamen we vaak, hoewel minder vaak dan daarvoor in de boekwinkel. Ook mijn vader kwam daar nog geregeld op bezoek. Blijkbaar hielden Tet en Ies het uit met mijn moeilijke, alcoholische vader, die door steeds meer mensen in de steek werd gelaten.
Tet bleef zich om Esther en mij bekommeren. Ze nam ons een keer mee naar een gezellig restaurantje, ook ergens in de buurt van de Negen Straatjes. Ze wilde ons iets meegeven van haar joie de vivre en dat was vooral bij mij niet makkelijk. Ik was als tiener en als twintiger gesloten, somber, vaak echt depressief en altijd in de ‘overlevingsstand’. Ook met mij hield Tet het uit. Ze was totaal onbevooroordeeld, onconventioneel, verwachtte niet dat mensen zich gedroegen zoals het hoorde.
Toen mijn vader plotseling overleed, werd het huis van Tet en Ies meteen het hoofdkwartier van waaruit de uitvaart met vaste hand in gang werd gezet (‘we bellen PC ’). Tet wist welke muziek er op de uitvaart van mijn vader gedraaid moest worden: Billie Holiday. Ik was toen 26 jaar en daarna heb ik tot mijn schande nauwelijks nog contact gehad met Tet en Ies. De vanzelfsprekende en letterlijke nabijheid omdat we dicht bij elkaar woonden, verdween nadat het huis van mijn vader leeggeruimd was en Esther en ik elk naar een ander adres in de stad waren verhuisd. Uiteindelijk waren Tet en Ies vrienden geweest van mijn ouders en mijn zus en ik liftten mee op die vriendschap. Toen onze ouders allebei overleden waren en wij geen kinderen meer, werd de omgang stroef en bloedde dood.
“Was dat alles dat er was overgebleven?”
Pas toen ik het overlijdensbericht van Tet kreeg, hoorde ik dat ze borstkanker had gehad. Haar uitvaart was op Zorgvlied, 6 november 1991. Dat was de laatste keer dat ik Janny en haar vriend gezien heb. Ook toen werd Tet’s joie de vivre gememoreerd. Ik herinner me het citeren van haar uitspraak: ‘laten we een taxi nemen’. Ik weet eigenlijk niet of de boekhandel toen nog op het Europaplein was, of dat de winkel al naar het Gelderlandplein was verhuisd. Überhaupt ben ik nooit in de winkel op het Gelderlandplein geweest.
Van onze buurvrouw hoorden we later dat de oude Ies, begrijpelijkerwijs, zeer leed onder het verlies van Tet. Ook hem heb ik nooit meer gezien of opgezocht. Moet ik mezelf dat kwalijk nemen? In al die jaren dat ik Ies kende, had ik nooit meer dan een paar zinnen met hem gewisseld en alleen over oppervlakkige dingen. Na de grote tragedie van het verlies van zijn twintig jaar jongere vrouw, had ik geen idee hoe ik met hem zou kunnen praten. In een ideale wereld had ik een poging gedaan om tot een nieuwe verstandhouding te komen, over de barrières heen te stappen. Maar dat kon ik toen niet.
Een tijdje terug zocht ik ‘Joachimsthal’ op internet. Naast een heleboel informatie over het Joachimsthal van vóór 1945, vond ik alleen een berichtje van het NIK (Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap) uit april 2005, met de spijtige mededeling dat een paar maanden tevoren boekhandel Joachimsthal op het Gelderlandplein was gesloten. Was dat alles dat er was overgebleven van de boekhandel, die toch een rol van betekenis had gespeeld in de buurt en in de Joodse cultuur van Amsterdam, én van de mensen die de boekhandel met zoveel liefde hadden gedreven? Toen besloot ik mijn eigen herinneringen aan Joachimsthal op te schrijven.
Jessica Polak, 11 juni 2015
Opgedragen aan:
Antoinette Josepha Johanna (Tet) Bachrach-Jungst, 1934 – 1991
Israël (Ies) Bachrach, 1914 – 2000
Janny Kragten, 1950 – 2008
Augusta Truuke (Guusje) Polak-Lubbers (de moeder van Esther en Jessica), 1935 – 1974
Nico Polak (de vader van Esther en Jessica), 1930 – 1986
Wil Stork, 1946 – 2006
Beeldverantwoording:
• Pastel-tekeningen: Esther Polak, 2021, naar herinnering
• Foto Tet en Ies © Joods Historisch Museum, Amsterdam
via https://data.jck.nl/page/aggregation/jhm-museum/M002476
Online referenties aan Boekhandel Joachimsthal:
Arnon Grunberg in Het Parool 2020: Arnon Grunberg keert terug naar Zuid: ‘Het leven was elders, de dood was hier’
Aad van Maanen op eigen blog 2020: Boekhandelsetiketjes, een reis langs Nederlandse boekhandels
Daniel van Mourik 2015 De lange weg naar het jodendom
Lees meer over de oorspronkelijke firma Joachimsthal in: Joachimsthal | Familie en firma 1823-1945, Bart Wallet, Gerben Post, Talma Joachimsthal, WBooks, ISBN: 9789462585447
[1] Uitvaartvereniging gevestigd in de PC Hooftstraat in Amsterdam
——————————————————————————————-
Naschrift 2023
Sinds ik Boekenthuis schreef in 2015, zijn er tal van nieuwe verhalen, feiten en gedachten bovengekomen over Joachimsthal. Sommige bevestigen mijn herinneringen, andere stellen Tet, Ies en de winkel in een nieuw daglicht.
Ies Bachrach
Het meest tot mijn verbeelding spreekt de vondst van een koffer met brieven en een vluchtdagboek uit de Tweede Wereldoorlog van Ies Bachrach door historicus Hans Pols. Eind april 2015 werd de koffer gevonden bij een verbouwing aan het Haagse pand waar de kantoorboekhandel van Ies ooit gezeten had, nu Denneweg 69 A. Hans Pols heeft sindsdien uitgebreide research gedaan naar de brieven, het dagboek en de historische context van de egodocumenten en daarover een aantal gedegen artikelen geschreven.
De teruggetrokken en een beetje conservatieve Ies die Esther en ik kenden, blijkt als jongeman midden in het actieve en swingende Haags-Joodse verenigingsleven te hebben gestaan. Zijn levensgevaarlijke vlucht naar Zwitserland samen met zijn vriend Philip Glazer in 1942 laat zien dat hij zeker niet ‘bangelijk’ was.
Een paar maanden geleden hebben Esther en ik Hans Pols eindelijk ontmoet en hebben we gepraat over de twee ‘helften’ van Ies’ leven die nu bij elkaar kwamen in ons gesprek. Esther en ik wisten in de tijd van de boekhandel helemaal niets van Ies’ verleden, behalve dan het vage verhaal dat hij ooit een kantoorboekwinkel had gehad in Den Haag.
Natuurlijk voelden we wel dat Ies een last met zich meedroeg, dat hij geheimen had. Dat was voor ons niet vreemd; bij de mensen om ons heen met een Joodse of verzets-achtergrond, was er altijd de oorlog en de verschrikking die men had meegemaakt en waarover meestal gezwegen werd. Hans Pols vertelt aan de hand van de gevonden briefwisseling ook over de relatie tussen Ies en zijn toenmalige geliefde, Gertruda, Gerarda of Gebby Verbij.
Aan het eind van de oorlog, toen Frankrijk al was bevrijd, kreeg Ies net als andere naar Zwitserland gevluchte Nederlandse Joden het bevel om zich aan te sluiten bij de Nederlandse krijgsmacht. Zo kwam hij in mei 1945 als militair terug in Den Haag. Pas jaren later kreeg hij het officiële bericht dat zijn beide ouders op 8 oktober 1942 vermoord waren in Auschwitz.
Voor een beknopte samenvatting van de bevindingen van Hans Pols, zie:
Daarin staat ook een handig overzicht van een aantal publicaties van Hans Pols.
Kinderboeken
In Boekenthuis van 2015, veronderstel ik dat Tet de kinderboekenafdeling had opgezet. Inmiddels weet ik dat Bea (B.E.) Polak-Biet, vanaf eind 1954 eigenares van boekhandel Joachimsthal aan de Van Woustraat 124, al opviel met haar mooie kinderboekenafdeling. Ze werd op 29 oktober 1964 door Het Parool onderscheiden met tien rode rozen, “omdat zij in haar zaak, Joachimsthal’s boekhandel te Amsterdam, altijd zoveel aandacht besteedt aan het goede kinderboek. Zo heeft zij een jeugdboekenetalage op kinderooghoogte” (Nieuwsblad voor den Boekhandel, 5-11-1964). Joachimsthal was toen vermoedelijk nog gevestigd aan de Van Woustraat 124. Daarna heeft Joachimsthal- De Luifel onder leiding van Bea Polak-Biet nog een paar jaar gezeten aan het Olympiaplein 162 (gegevens ontleend aan het Nieuwsblad voor den Boekhandel).
Van september 1967 tot april 1972 was Bea Polak-Biet samen met Ies Bachrach eigenaar van Joachimsthal op het Europaplein. Uit twee artikelen over de opening van de winkel op het Europaplein (Algemeen Handelsblad, 8 sept. 1967 en Nieuwsblad voor den Boekhandel, 14 sept. 1967) blijkt ten eerste dat de winkel toen in feite geleid werd door Bea Polak-Biet samen met Tet en ten tweede dat kinderboeken meteen al een prominente plaats innamen in de winkel. Ook komt ter sprake dat Bea Polak trots was op de collectie Hebreeuwse kinderboeken in de winkel. Het lijkt dus waarschijnlijk dat de aandacht voor kinderboeken in ieder geval ook (of oorspronkelijk misschien zelfs alleen of hoofdzakelijk) van Bea Polak kwam.
De geschiedenis is nooit afgelopen
Begin dit jaar verscheen het veelomvattende en prachtig vormgegeven Joachimsthal. Familie en firma 1823-1945. Tekst: Bart Wallet en Gerben Post, samenstelling en beeldredactie: Talma Joachimsthal. Esther en ik waren bij de feestelijke presentatie in het Joods Museum en we hebben het boek meteen gekocht.
Over wat er na 1945 precies gebeurde met de boekwinkel, bestaat geen samenhangend geschiedverhaal. Maar de verhalenstroom houdt niet op. Inmiddels hebben lezers van Benjamin alweer herinneringen opgestuurd naar de redactie.
Esther en ik hopen op een bescheiden sneeuwbal van verhalen, zodat de herinnering levend blijft aan die bijzondere boekwinkel en de nog bijzonderder mensen die er werkten en leefden.
Als u uw herinneringen met ons wilt delen, stuurt u dan alstublieft bericht naar: benjamin@joodswelzijn.nl t.a.v. Jessica Polak.