Joden in Nederlands-Indië

Geschreven op: 03-01-2023
Delen:

Stille klacht

Weinig oog voor Joden uit Nederlands-Indië

(Uit het Chanoeka nummer 2023 – Benjamin 130)

TEKST & FOTO’S DANIËL METZ

Joden uit Nederlands-Indië en Indonesië hebben, alleen al numeriek, een grote bijdrage geleverd aan de wederopbouw van de gedecimeerde naoorlogse Joodse gemeenschap in Nederland. Toch is er maar weinig aandacht voor ze geweest en bleef hun geschiedenis onderbelicht. Een hiaat waar een nieuwe vereniging, Zachor Poesaka, oftewel Herinner het Erfgoed in een combinatie van Hebreeuws en Bahasa, iets aan wil veranderen. Cultuurhistoricus Daniël Metz kent het verhaal van dichtbij.

Afgelopen zomer hield Zachor Poesaka een eerste publieksbijeenkomst in de Uilenburgersjoel in Amsterdam. Als een van de sprekers was mij gevraagd een historische context te schetsen en tevens te verklaren waarom deze geschiedenis tot op heden zo onderbelicht is gebleven. Dat heb ik gedaan aan de hand van mijn eigen familiegeschiedenis.

Families en personen
Mijn moeder, Netty Hijmans, werd in 1939 geboren in Garoet, op West-Java. Je kunt haar nog altijd blij maken met een Indische rijsttafel. De geuren en smaken voeren haar terug naar haar jeugd op Java, Sumatra en Sulawesi. De reden dat haar ouders daar zijn beland heeft te maken met de studie van haar vader, Hugo Robbert Hijmans, roepnaam Bob.
Hij had rechten gestudeerd en wilde per se doorleren voor rechter. Dat kon alleen met een overheidstoelage. Zo’n toelage werd onder strikte voorwaarden toegekend. Zo zou de student zich naast het Nederlands recht ook in het Indisch recht moeten bekwamen en hij verplichtte zich voor ongeveer twintig jaar uitgezonden te worden naar Nederlands-Indië.

Netty Hijemans in de kinderwagen met haar moeder en drie broers, Garoet 1939
Netty Hijemans in de kinderwagen met haar moeder en drie broers, Garoet 1939


Bob Hijmans was overigens niet de eerste uit zijn familie die daar een deel van zijn leven zou doorbrengen. Zijn grootvader was hem rond 1845 voorgegaan. Jacobus Hijmans was een gedreven ondernemer, begonnen als winkelier in Amersfoort. In Semarang op Java richtte hij de Java-Sumatra Maatschappij op, beter bekend als de Jasumij, die goederen van, en naar Nederland transporteerde. Na twintig jaar keerde Jacobus als gefortuneerd man naar Nederland terug. Het familieverhaal gaat overigens dat het schip met persoonlijke bezittingen dat hij vooruit had gestuurd, op de klippen is gelopen en verging

“Individuen en gezinnen, zonder sterke onderlinge binding”

Deze voorbeelden uit mijn eigen familie geven een goed beeld van waar het bij Joodse geschiedenis in Neder- lands-Indië om draait, namelijk om verhalen van personen en families. Of daar nu iets specifiek Joods aan is, is maar de vraag. Mijn grootvader was bijvoorbeeld volledig geseculariseerd en voelde niets voor het Jodendom. Maar desalniettemin is het een Indische ervaring van een Jood- se man en een Joodse familie. Deze nadruk op familieverhalen was ook de portee van de tentoonstelling Selamat Sjabbat, die in 2014 in het Joods Museum Amsterdam te zien was. Het was de eerste keer dat de geschiedenis van Joden in Nederlands-Indië onder de aandacht werd gebracht.

Sporadische organisatie
Ter voorbereiding had conservator Hetty Berg ooggetuigen in Nederland en Israël gesproken. Haar belangrijkste conclusie was dat er nauwelijks gesproken kan worden van een ‘Joodse gemeenschap’ in de zin van een hechte en con- stante groep, met de nodige faciliteiten voor een religieus, maar ook sociaal Joods leven.
Het ontbreken daarvan komt onder meer door de enorme grootte van de Indische archipel. Steden en plantages lagen erg ver uit elkaar. Daarbij komt dat een verblijf in de kolonie vaak tijdelijk was, voor de duur van een aanstel- ling. Zelden vestigde iemand zich er permanent. Initiatie- ven voor Joodse activiteiten, zowel sociaal als religieus, waren afhankelijk van persoonlijke inzet en konden zomaar weer ophouden. Het beeld van Joden in deze regio is dan ook vooral dat van individuen en gezinnen, zonder sterke onderlinge binding.

Om een vergelijking te maken kunnen we kijken naar de situatie in Suriname, die andere grote kolonie van Neder- land. Suriname kende eeuwenlang een prominente Joodse aanwezigheid met een sterke eigen identiteit. Families verbleven er generaties lang en hadden hun culturele en religieuze centra in Paramaribo en op de Jodensavanne met meerdere synagogen, begraafplaatsen, een mikwe en allerhande verenigingen. In Nederlands-Indië is van dat alles geen sprake.
Er zijn wel pogingen ondernomen om vanuit Nederland Joods leven in Nederlands-Indië te faciliteren. Dat gebeur- de vooral in de hoofdstad Batavia, het huidige Jakarta. Rond de Hoge Feestdagen zijn daar bijvoorbeeld religieuze diensten georganiseerd. De gemeenschap bleef echter klein en te inconsistent om een eigen rabbijn en andere voorzieningen te hebben.
In 1910 heeft rechter Isidore Hen gedurende zo’n twintig jaar de uitvoering van praktische Joodse rituelen op zich genomen. Voor zijn vertrek vanuit Nederland heeft hij daartoe een opleiding gevolgd bij het Nederlands Israëli- tisch Seminarium, zodat hij op heel Java zegeningen kon uitspreken bij briet milot (besnijdenissen), huwelijken kon voltrekken en toezicht kon houden op het rituele koosjer slachten.
In Soerabaja heeft vanaf 1923 de enige officiële synagoge van Nederlands-Indië gestaan. Daar was een groep
van zogenoemde Bagdad-Joden neergestreken, Joden afkomstig uit Irak en Palestina. Zij vormden een hechte groep met een religieus (Sefardisch) netwerk dat zich uitstrekte van Jeruzalem tot Singapore, waar ze rabbijnen consulteerden. Onder andere door hun oriëntatie op Azië mengde deze groep nauwelijks met Joden afkomstig uit Nederland.

“Weinig ruimte voor de Aziatische oorlogstrauma’s”

Schattingen van het aantal Joden in Nederlands-Indië lopen uiteen van drieduizend tot vijfduizend aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Waar zij zich eerst veilig waanden voor de dreigingen van het nazisme, kregen zij in maart 1942 zelf te maken met de Japanse bezetting.

Alle Europeanen werden in kampen opgesloten en kwamen onder het harde Japanse regime: urenlange appels in de brandende zon, slagen met de koppelriem, ondervoeding, ziekte en de nakende dood. Maar ook hier reikte de meedogenloze haat van de nazi-bondgenoten. Op aandringen van enkele Duitse gezanten namen de Japanners maatregelen om Joden apart te zetten. In de meeste kampen stelde dat niet veel voor. Japanners zagen geen verschil tussen Joden en niet-Jo- den en lieten het er maar bij. Alleen op Java hebben twee aparte kampen voor Joden bestaan: Adek en Tangerang.

Schaduw van de Sjoa
Teruggekeerd naar Europa werden de ervaringen van de Jappenkampen onmiddellijk overschaduwd door wat er met de Joden in Europa was gebeurd. Er was sowieso weinig ruimte voor de Aziatische oorlogstrauma’s in naoor- logs Nederland. De Joodse Indiëgangers kregen boven- dien het idee dat hun interneringstijd minder ernstig was geweest dan de Sjoa. Mijn ouderlijk gezin is daar een goed voorbeeld van, met een vader die Theresienstadt had overleefd en een moeder met Jappenkamp-ervaring. Er werd bij ons gelukkig openlijk over de oorlog gesproken en ik ben opgevoed met beide kanten van het verhaal: de Europese en Aziatische oorlog. Maar binnen de algemene context van het herdenken lag de nadruk toch altijd sterk op de Europese situatie.

Eigenlijk is het opmerkelijk dat binnen de Joodse gemeenschap het verhaal van Nederlands-Indië nauwelijks een plek heeft gekregen. Vooral wanneer je beseft dat naoorlogs Joods Nederland alleen al qua aantallen voor een belangrijk deel is opgebouwd door repatrianten uit de Indische Archipel. Het gaat om een groep van drie- tot vijfduizend personen, in een gedecimeerde gemeen- schap van ongeveer 25,000 overlevenden van de Sjoa. Dan is dat een substantieel aantal. Maar deze groep heeft zich nooit als zodanig gemanifesteerd omdat zij zich niet als groep identificeerde.

Bob Hijmans zittend vooraan in het midden, tussen het personeel van het Hof van Justitie in Makassar, ca. 1949.jpg
Bob Hijmans zittend vooraan in het midden, tussen het personeel van het Hof van Justitie in Makassar, ca. 1949.jpg


Het heeft in Nederland sowieso lang geduurd voordat het Indische verhaal enigszins in de belang- stelling kwam te staan. Pas in 1985 is in Den Haag een nationaal monument voor de slachtoffers van de oorlog in Nederlands-Indië onthuld. Dat heeft alles te maken met de moeilijke houding van Nederland ten aanzien van de heroveringsoorlog van 1945-1949, ook eufemistisch de ‘politionele acties’ genoemd.
De Joods-Indische ervaring was een persoonlijke, van individuen of gezinnen. Het was geen homogene groepservaring. Met daarbij de ondergeschikte positie die de oorlog in Azië innam ten opzichte van het allesoverheersende verdriet van de Sjoa. Dat maakt dat deze geschiedenis slechts heel beperkt is doorgedrongen tot het collectieve Joodse bewustzijn.

“Tegen zijn zin dader geworden.”

Maar de geschiedenis houdt niet op bij de Tweede Wereld- oorlog. In de periode 1945-1949 zijn honderden dienst- plichtige Joodse jongemannen op oorlogsmissie gestuurd tijdens de militaire operaties die volgden op de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië. Mijn vader was een van hen. Net teruggekeerd uit Theresienstadt ontving hij een oproep voor militaire dienst. Een poging van zijn vader om vrijstelling te krijgen werd afgewezen. Zodoende heeft mijn vader drie jaar doorgebracht in de jungle op Oost-Java. Hij heeft dit als een groter trauma ervaren dan de Sjoa, waarin hij ‘slechts’ slachtoffer was. Nu was hij, tegen zijn zin, dader geworden die moest beslissen over het lot van anderen.


Van mijn vader bezit ik zijn legersidoer, zijn gebedenboek. Die heeft hij bij zijn uitrusting in Nederland gekregen. Het is een Amerikaanse sidoer uit 1942, die ook door de Nederlandse strijdkrachten is gebruikt. Tevens bezit ik een houten bordje met daarop de naam van mijn grootvader: Mr. H.R. Hijmans, President van het Hof van Justitie in Makassar op Sulawesi. Na de machtsoverdracht hielp hij het juridisch systeem overdragen aan lokale juristen, tot hij in 1951 als Nederlands ambtenaar het land moest verlaten. Deze fysieke herinneringen en alle familieverhalen zijn de ‘poesaka’, de erfstukken, waar Zachor Poasaka zich op richt. •

Meer informatie: www.zachorpoesaka.nl en D. Metz en R. Koé (red.), Selamat Sjabbat. De onbekende geschiedenis van Joden in Nederlands-Indië (Uitgave van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie, 2014)

Ontvang updates van Benjamin online

Via de email updates over nieuwe artikelen van de Benjamin online ontvangen? Laat je mailadres achter.
* Vereist veld

Ontvang Benjamin alerts zodra er wat nieuws geplaatst is.




Blijf op de hoogte

Ontvang de tweewekelijkse nieuwsbrief van JMW in je mailbox
Ja, ik wil mij aanmelden