Oorspronkelijk geplaatst in het Chanoeka nummer 2016 –
Van Songfestival naar crowdfunding
TEKST FERRY BIEDERMANN FOTO’S PATRICK STERNFELD
Lenny Kuhr zingt. Dat is natuurlijk niets nieuws maar Lenny zingt ook gewoon zomaar, thuis, als ze de koffie pakt of ergens naar op zoek is, zoals een boek, of haar bril die ze even had afgezet. Haar enthousiasme werkt aanstekelijk, ook door de manier waarop ze over nieuwe projecten en haar interesses praat, zelfs al heb je niets met haar nogal uitgesproken, op de kabbala-geïnspireerde, spiritualiteit. Ze is gewoon super-sympathiek.
Daar komt mogelijk bij dat ik kan bogen op een indirecte persoonlijk band, maar ook die geeft aan hoe ze overkomt: warm en oprecht. Als ik rep over mijn vader die vroeger grimeur was
voor theater en de televisie, weet ze meteen over wie ik het heb. ”Ach, Charles. Natuurlijk weet ik dat nog,” roept ze uit alsof het niet bijna veertig jaar geleden is, in de tijd dat ze eerst het Nationaal- en daarna het Eurovisiesong- festival won.
Als een entertainer charisma nodig heeft om succesvol te zijn, dan heeft Lenny Kuhr dat in overvloed. Plus natuur- lijk de nog altijd indrukwekkende stem, haar kwaliteiten als singer-songwriter en, mag het gezegd worden, op 66-jarige leeftijd heeft ze nog steeds haar uiterlijk mee. Niet dat Lenny er ook niet hard voor werkt, nog altijd, en steeds weer op nieuwe en relevante manieren. Was er vijf jaar geleden nog de samenwerking met rappers Ali B en Keizer, nu heeft ze net via een crowdfunding op het Inter- net geld bijeengebracht voor haar volgende album. In dat alles wordt ze gesteund door haar man en tegenwoordig manager, Rob Frank.
“Het samenwerken gaat heel goed. Rob schrijft zelf ook prachtige teksten,” zegt Lenny met enige trots. Maar zo’n innigheid in hun knusse huis in een klein dorp in de buurt van Eindhoven kent ook soms zijn grenzen. Tijdens het eten houdt Rob niet zo van praten, zeker niet over werk. “En ik heb geleerd dat als ik inspiratie heb, dan ga ik naar
boven, anders moet Rob horen hoe ik urenlang dezelfde strofe herhaal,” zegt Lenny.
Het smachten als leidraad
Van de minstens dertien liedjes op haar aanstaande album, haar 31ste, heeft ze vier met Rob gemaakt, vier heeft ze alleen geschreven en nog eens vier zijn gedichten van filosoof en Zen-leraar Hein Stufkens die ze op muziek heeft gezet. En dan nog het lied Altijd Heimwee, dat ze al in 1994 heeft opgenomen maar dat de rode draad vertolkt in haar theaterprogramma, waarmee ze in oktober is be- gonnen. Met dezelfde naam als haar boek uit 2015 en als het nieuwe album: Gekust door de Eeuwigheid.
“Dat is ook wat je in de chazzanoet kan horen, die klaagzang, dat verlangen.”
“Het gaat erover dat je gevuld kunt worden door iets dat groter is dan jij,” vertelt Lenny. Het is nog steeds een vervolg van de spirituele ontdekkingstocht die een sterke impuls kreeg toen ze in 1993 haar stem een jaar kwijtraak- te. Het was een ingrijpende crisis in haar leven waardoor ze zich nog meer dan voorheen ging bezighouden met wat ze het “diepste en hoogste verlangen”, van de mensen noemt. “Dat is wat ik aanspreek, dat is ook wel wat je in de chazzanoet kan horen, die klaagzang, dat verlangen. Ik heb wel eens een hele oude opname gehoord van een kabbalistische rabbijn die zingt. Dan hoor je dat smachten heel erg, dat is wat ik ken. Dat is een spiritueel smachten en ik heb dat bij me gehouden, ik wilde dat niet kwijt.”
Socialistische jeugd
De interesse voor- en betrokkenheid bij- het Jodendom begon al vroeg voor Lenny, hoewel ze er opgroeiend in Eindhoven met niet-Joodse, niet-religieuze ouders geen directe band mee had. Een bezoek aan Auschwitz op 12-jarige leeftijd maakte diepe indruk en een deel kwam ook via de muziek; ze vond het aanvankelijk vervelend om in het Nederlands te zingen.
“Ik zong toen liedjes in allerlei talen. Ik zong Engels, ik zong Hebreeuws, in het begin wist ik ook niet wat ik zong,” vertelt ze lachend. Haar smaak reikte van de gospels van Mahalia Jackson tot communistische jeugdliederen die ze had opgepikt tijdens haar reis naar Polen “met een Hannie Schaft-kamp”, genoemd naar een Nederlandse communis- tische verzetsstrijdster uit de Tweede Wereldoorlog.
“Een spiritual, dat was vloeken in de socialistische kerk.”
“Mijn ouders waren zeer socialistisch, tegen het communistische aan. Ik ben een gioer Jood, hè, dus ik ben overgaan tot het Jodendom, mijn ouders waren niks. Ik ging ook wel mee met een socialistische, communistische
jeugdvereniging die in Felix Meritus in Amsterdam bijeen- kwam en ik mocht daar iets zingen. Ik zong een Pools lied, dat vonden ze prachtig en ik mocht er nog een zingen. Dat was een spiritual, nou dat was echt vloeken in de kerk.”
In het tijdperk ver voor het internet kocht Lenny boekjes waar ook Jiddische en Hebreeuwse volksliedjes in stonden. De Joodse eigenares van de kledingzaak waar haar vader werkte in Eindhoven kon haar helpen met het Jiddisch. “Het eerste liedje dat ik deed was, Bei mein Rebbe is givaizin a ganayva.” Het betekent: bij mijn rabbijn is een diefstal geweest, weet ze nog goed. Zo goed zelfs dat ze rustig de rest van het lied voordraagt. Maar voor het Hebreeuws moest ze “bij Joël” zijn.
“Ik wil niet dat er nog meer kinderen verloren gaan voor het Jodendom.”
“Ik denk dat hij 15 jaar was. Daar kwam mijn eerste herkenning met het Jodendom. Ik kwam bij hem binnen en vanuit een ooghoek zag ik boeken staan met Hebreeuw- se letters en toen dacht ik, daar staat alles in wat ik weten wil. Hij heeft mij toen uitgelegd wat ik zong. Ik denk dat het geweest is, Hinei ma tov oema na’im, shevet achim gam yachad. Hij droeg daarvoor een keppeltje, omdat het een stuk was uit de Tenach.”
Daar kwam later een Joods vriendje bij en toen ze haar eerste man tegenkwam, een Israëlische arts bij de VU
in Amsterdam die haar behandelde nadat ze bruut was aangevallen, was het voor Lenny logisch om Joods te worden.
“Toen ik mijn eerste echtgenoot ontmoette toen dacht ik ook, ik wil niet dat er nog meer kinderen verloren gaan voor het Jodendom.” Ze werd Joods op orthodoxe wijze zegt ze, omdat het dan ook in Israël geldig was en haar kinderen het niet zelf hoefden te doen. Haar dochters uit haar eerste huwelijk wonen nu allebei in Israël.
Haar band met Israël, waar ze ook zelf een tijdje gewoond heeft, is nog altijd sterk en ze gaat er vaak naar toe. “Ik denk dat ik er minder vaak naar toe zou gaan als mijn kinderen er niet zouden zijn. Maar ik ging al voordat ik kinderen had. Mijn hart ligt daar wel.”
Geen softie
Israël heeft haar ook in aanraking gebracht met conflict en geweld. Hoewel ze vaak de nadruk legt op haar spirituele kant, het belang van verbanden zoeken met anderen en van wat ze de “zachte krachten” in de mens noemt, is ze ook uitgesproken voor het recht op zelfverdediging. Ze was op bezoek bij een van haar dochters die in de buurt van Ashdod woonde toen een van de conflicten tussen Israël en Hamas in Gaza uitbrak.
“De bommen vielen echt op veldjes bij haar in de buurt. En dan kijk je ook naar jezelf, hoe sta je daar tegenover, hoe ga je daar mee om? Ga je niet generaliseren, heb je nog steeds een onderscheidingsvermogen. Als er een bom valt is het enige dat jezelf en degenen die dicht bij je staan, verdedigt. Je mag je verdedigen,” zegt ze met nadruk.
Aan de andere kant blijft ze hopen op betere relaties tussen de twee kanten. “Ik zie in de klas van Ozz, mijn kleinzoon, hoe daar toch aan gewerkt wordt, hoe zij ver- bonden zijn met een school in Jaffo, een Arabische school, en dat ze uitwisselingen hebben, elkaar leren kennen. Dat mag je nooit vergeten, dat zoiets er ook is.”
Politiek is niet iets waar ze echt diep op in wil gaan, “ik heb de wijsheid niet in pacht,” zegt ze een paar keer. Haar reacties zijn meer die van iemand die betrokken is bij
de mensen, of dat nu in Israël is, of in Nederland. Haar houding daarin wordt deels ingegeven door de kabbala, die niet gelooft dat de mens van nature altruïstisch is.
“Ik denk dat het heel kabbalistisch is om te weten dat de mens voor 99 procent uit verlangens bestaat. Die verlangens kun je corrigeren, tikkun heet dat in de kabbala, transformeren heet dat in mijn termen, maar tot op een hoog niveau blijft dat toch een egoïstisch verlangen.” Uit dat verlangen komen ook hele mooie dingen voort, zegt ze.
Haar invulling van haar belevenis van het Jodendom is traditioneel, maar niet super-religieus. Met de feestdagen gaat ze met Rob naar sjoel, als er tenminste dienst is in Eindhoven. En ze doen ook regelmatig de kiddoesj op vrijdagavond, als ze thuis zijn.
“Ik was veel eerder dan Madonna”
Maar een ding is duidelijk: “De spirituele kant spreekt me het meest aan. Het doordringen tot de kern van dingen, dat is in de kabbala heel erg terug te vinden.” Ze moet lachen als het gaat om andere sterren uit de muziekwereld die zich op de kabbala hebben gegooid, bijvoorbeeld Madonna. “Ik was veel eerder dan Madonna,” roept ze uit. Maar ze vindt het niet vreemd dat juist in creatieve kringen de kabbala zo aanspreekt.
“Ik denk dat kunstenaars sowieso een spiritueel hart hebben. Wanneer je creatief bent moet je eerst meester worden over dat wat je doet en daarna stijg je er bovenuit. Dus heel veel kunstenaars kennen die scheppende kracht ook, die weten wanneer die komt.“
In het hart van de muziek-scene
Ze prijst zichzelf gelukkig dat ze haar carrière begon in de jaren zestig en kon werken met sommigen van de grootste sterren van toen, inclusief de Franse zanger en dichter George Brassens. Het waren gouden tijden.
“Als je nu ziet dat Bob Dylan de literatuurprijs heeft gewonnen, in die tijd is dat toch allemaal mogelijk geweest. Dat teksten opeens belangrijk waren. Als het Frans net zo’n wereldtaal was geweest als het Engels had ook George Brassens de literatuurprijs kunnen winnen. Die teksten waren zo mooi, dat was echt literatuur.”
Dat betekent niet dat ze niets heeft met de huidige
muziekscene, hoewel er veel veranderd is vergeleken met de jaren zestig en zeventig. “Er was toen een herleving van de kunst en in deze tijd is er heel veel verdeling in alles. Maar dat wil niet zeggen dat er niet iets nieuws aan het ontstaan is. Het is heel eclectisch. Dingen worden aan elkaar gesmeed en tot iets nieuws gemaakt, ook in de muziek. Maar echt vanuit iets dieps naar iets nieuws komen, die vernieuwing zie ik niet.”
“Ik ben niet zo stom geweest om te gaan rappen.”
Een positieve verandering die ze noemt is dat de toegang tot de muziekwereld veel breder is geworden. “Ik zie dat er een soort integratie van stijlen is en dat ook de onderkant heel erg naar boven komt. Streetdance en kinderen die op hun iPhone liedjes nazingen en die dan op YouTube zetten, wat dan een kunst op zichzelf wordt.”
Zelf maakt het haar niet uit of ze optreedt in een “cultuurschuur of in een schouwburg.” In 2011 liet ze haar verscheidenheid zien door mee te doen met Ali B en Keizer aan een pilot voor de tv-serie Ali B op Volle Toeren. De zangers kwamen uit verschillende werelden en kenden elkaars muziek niet. Het was goede televisie: het Songfes- tival ontmoet multiculti Nederland. “Er zit een camp-achtig aspect bij en ik was me daar heel erg van bewust maar dan toch wint de kunst,” zegt Lenny.
“Ik ben niet zo stom geweest om te gaan rappen, som- migen doen dat wel maar ik wist, dat moet je dus nooit doen. Ik ben wel overgegaan in dat spreek-zang-achtige. Daarmee maakte ik ook een brug naar zijn wereld. Twee disciplines komen dichterbij elkaar te staan, het oordeel verdwijnt.” Ze is nog altijd bevriend met Ali B, die ze een “positie- ve kracht” noemt.
En nu is er dus haar nieuwe album dat via de hippe nieuwe manier van crowdfunding wordt gefinancierd. Die manier van geld verzamelen kan mensen vreemd doen opkijken, maar ze omarmt het nieuwe ervan en ze merkte op dat het de betrokkenheid van haar publiek vergroot. “De mensen voelen dat we het samen hebben gedaan.” Een beetje verlegen haast zegt ze, “Ik denk dat ik nu echt de cd van mijn leven ga maken.” •