Geen Joodse ministers in de nieuwe regeringsploeg, werd her en der opgemerkt bij de presentatie van het kabinet Rutte IV. Zeker ook na het overlijden van oud-minister Ed van Thijn was dat even iets om bij stil te staan, ook al is het niet zo dat geen enkele minister of staatssecretaris Joodse vertakkingen heeft.
In de Benjamin verscheen eind vorig jaar een interview met een oud-minister van Justitie die wel een Joodse achtergrond heeft, Ernst Hirsch Ballin. Ondanks zijn vroege keuze voor het katholicisme, bleef zijn Joodse identiteit altijd belangrijk voor hem. In onze gemêleerde samenleving is zijn verhaal wellicht steeds meer kenmerkend. Hirsch Ballin vertrok per 1 januari als universiteitshoogleraar in Tilburg.
TEKST MARGALITH KLEIJWEGT
“Ik was nog maar net getrouwd toen de gezondheid van mijn vader en moeder snel achteruit ging,” zegt Ernst Hirsch Ballin, als altijd zo precies mogelijk formulerend. “Ik had duizend vragen aan mijn ouders willen stellen, maar het is er helaas niet van gekomen. We hebben nooit een paar avonden achtereen met elkaar kunnen praten over wat er allemaal was gebeurd. Het waren altijd flarden die ik te horen kreeg.”
We zitten in het gebouw van de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid waar de voormalige minister nog een dag per week werkzaam is als adviserend lid. Onlangs sprak hij zijn afscheidsrede uit als hoogleraar rechten van de mens aan de UvA tijdens een drukbezochte bijeenkomst, en per 1 januari (2022) vertrekt hij na veertig jaar als universiteitshoogleraar in Tilburg. Hirsch Ballin kan terugkijken op een prachtige en indrukwekkende carrière, zowel in het recht als in de politiek, langzaamaan krijgt hij meer tijd om terug te blikken.
Zijn vader, Ernst Denny Hirsch Ballin, was net als zijn zoon een knappe rechtsgeleerde. Vader Ernst Denny had een diepe zin voor rechtvaardigheid en hij beschouwde ‘waarde van de menselijke persoon’ als belangrijkste kernbegrip in het recht. Opgeleid in Duitsland werd Ernst Denny Hirsch Ballin eerst buitengewoon hoogleraar en in 1966 gewoon hoogleraar auteursrecht aan de UvA, maar aan dat moment was een hobbelige weg voorafgegaan.
Uitsluiting
Als Duits-Joodse vluchteling, komend uit een vrijzinnig Joods gezin, maakte hij alle fases van uitsluiting mee. In Wiesbaden, waar hij dacht een veilig thuis te hebben, werd hij in 1933 plotseling en zonder reden in zijn werk persona non grata verklaard.
“Mijn vader en zijn naaste familieleden hadden twee generaties eerder het getto achter zich gelaten en bevonden zich inmiddels in het hart van de samenleving als arts, advocaat of als kunstenaar. Mijn vader was een zeer gerespecteerd jurist, zijn werk was vergelijkbaar met dat van een landsadvocaat, maar in zijn geval van de provinciale regering.” In feite, bedoelt Hirsch Ballin, maakte hij in alle opzichten deel uit van de samenleving en was er weinig dat zijn familie onderscheidde van een Luthers of katholiek gezin.
Zijn vader hoorde bij de invloedrijke bewoners van Wiesbaden en hij genoot van zijn vak: “Dus was het voor hem en de naaste familie een diep insnijdende ervaring toen van de ene dag op de andere alles kapot was.” De grondrechten werden in Wiesbaden al in 1932 buiten werking gesteld op het moment dat de sociaaldemocraten niet langer de macht hadden.
“Het zorgde ervoor dat je op je hoede was en dat je scherper oplette.”
“In 1933 werd mijn vader van de ene dag op de andere ontslagen als advocaat en notaris. Hij was, als blijk van erkenning op jonge leeftijd als notaris benoemd, er zat zo’n plaatje buiten op de muur met daarop het wapen van het land. Maar omdat hij Joods was, wilden ze hem niet meer, ik heb de door de beruchte Roland Freisler (Nazi minister van Justitie, red.) ondertekende ontslagbrief trouwens nog in mijn bezit.”
Zijn familie kon gewoonweg niet geloven dat er werkelijk gevaar dreigde en kwam, behalve nicht Trude die naar Palestina vluchtte, niet in actie. “Wat als het ware bevestigde hoezeer zij ervan uitgingen dat dit een tijdelijke verstoring was.”
Otto Frank, de vader van Anne, die na de oorlog in Amsterdam regelmatig bij zijn ouders op bezoek kwam en Ernst het Achterhuis liet zien voor het een museum werd, had wél door hoe reëel het gevaar was: “Otto Frank was een sociaal zeer intelligente man, die al in 1933, onmiddellijk nadat de NSDAP aan de macht was gekomen, naar Amsterdam uitweek, en tijdens de bezetting onderdook nadat hij vergeefs geprobeerd had een visum te krijgen om het land uit te komen.”
Getekend door de oorlog
Ernst Denny Hirsch Ballin bleef nog in Duitsland, maar werd na de Kristallnacht gearresteerd en naar concentratiekamp Buchenwald gestuurd. Na de wintermaanden als dwangarbeider in de steengroeve werd hij geprest te vertrekken en kreeg hij in Nederland asiel. De bezetting heeft hij als onderduiker overleefd.
“Al deze gebeurtenissen,” zegt Hirsch Ballin met nadruk, “hebben mijn vader getekend en hem ook angstiger gemaakt, al bleef hij strijdbaar. Dat zal ook de reden zijn geweest dat hij en mijn moeder, die al eenenveertig was toen ze me kreeg, voorzichtig waren met mij, hun enige zoon.”
Ook al werd er niet vaak over gesproken toch was de aanwezigheid van de oorlog voelbaar. “Het was het voortdurend aanwezige besef dat in heel korte tijd verhoudingen radicaal konden kantelen, het zorgde ervoor dat je op je hoede was en dat je scherper oplette. Die manier van observeren heeft mij geholpen sociale verhoudingen sneller te doorzien.”
Zijn moeder, niet Joods, werkte in de oorlog in een zuivelhandel in de Beethovenstraat en zijn vader zat een tijd lang vlak om de hoek in de Cliostraat, in die tijd hebben ze elkaar ontmoet al weet Hirsch Ballin niet precies hoe, dat zal heel voorzichtig zijn gegaan. Met steun van zijn moeder en later van mensen in Utrecht heeft zijn vader de bezettingstijd in Amsterdam overleefd en later in de oorlog heeft hij omzwervingen door het hele land gemaakt. Na de bevrijding is hij die Amsterdamse vrouw die hem had geholpen weer gaan opzoeken. In 1947 zijn ze getrouwd en in 1950 werd Ernst geboren in een gezin dat nog lang niet alles had verwerkt van wat er in de oorlog was gebeurd.
Geloof kiezen
Als kind ging Hirsch Ballin niet naar de kerk en ook niet naar de synagoge, zijn ouders hadden besloten dat hij zelf zijn weg moest vinden, dat hun zoon op een dag zelf moest bepalen bij welk geloof hij zich zou aansluiten. Mooi dat zijn ouders hem die vrijheid lieten, maar ook lastig voor de jonge Hirsch Ballin: “Want soms een worsteling.”
Zijn vader ging niet naar sjoel: “Mijn vader noemde zichzelf een agnost, ik herinner me dat als we op vrijdagavond in Amsterdam-Zuid uit wandelen gingen, we altijd vrienden en kennissen tegenkwamen die net de dienst in de synagoge hadden bijgewoond.”
Zijn moeder was in de oorlog bij het verzet betrokken: “Ze wist wat haar te doen stond, haar katholicisme was heel sociaal, weerbaar zou je kunnen zeggen.” Haar gelovige betrokkenheid inspireerde hem en na zich diepgaand verdiept te hebben, na veel wikken en wegen, teksten bestuderen van onder andere filosoof en theoloog Thomas van Aquino koos hij op zijn drieëntwintigste voor het katholicisme.
“‘Half-Joods’: ik had in mijn jeugd nog niet de tegenwoordigheid van geest om te vragen: welke helft?”
“Voor mij is het katholiek zijn geen afwending van mijn Joodse identiteit. Die is er altijd geweest, ook in mijn jeugd was die op allerlei manieren aanwezig, via de familie van mijn vader en mijn schoolvrienden van het Amsterdams Lyceum. Mijn ouders hadden veel Joodse vrienden en als er wat te vieren viel, waren wij daar deelgenoot van. Er hingen bij ons in huis vier prachtige reproducties uit de Haggadah en we hadden thuis een chanoekia, het Joodse was zeer aanwezig. Ik werd ook gezien als kind van een Joodse vader en die horen er toch niet helemaal bij. Die vreselijke uitdrukking, ‘half-Joods’: ik had in mijn jeugd nog niet de tegenwoordigheid van geest om te vragen: welke helft?”
Op het Amsterdams Lyceum, waar zijn ouders hem bewust naartoe hadden gestuurd vanwege het aanbod in extra activiteiten en hun brede opvatting over wat leren moest zijn, zat hij samen met Ronny Naftaniël in een politiek-sociale club die discussieavonden organiseerde: “We waren onwaarschijnlijk ambitieus in ons verlangen wat dieper te tasten als het om politieke ontwikkelingen ging of bijvoorbeeld de zesdaagse oorlog, die toen speelde. Ik heb ook nog Hebreeuwse les gehad van rabbijn Soetendorp senior; ook die kennis behoort tot mijn bagage. Ik heb zoveel gehad aan die school en heb nog steeds contact met oud-schoolgenoten, sommigen waren zelfs aanwezig bij mijn afscheidsrede in Amsterdam.”
Ook al is Hirsch Ballin al langer geïnteresseerd in zijn roots, de laatste tijd heeft hij iets meer ruimte om erover na te denken. Inmiddels heeft hij al jaren contact met familieleden in Florida en Israël en vindt hij steeds opnieuw een brokstukje uit zijn verleden, maar het blijft een mozaïek, een helemaal kloppende puzzel zal het waarschijnlijk nooit worden.
Geloof in de medemens
Hirsch Ballin voelt snel een verbondenheid met andere mensen, helemaal als ze, net als zijn vader, te maken krijgen met onbegrip. Zijn vader was ternauwernood aan de dood ontsnapt en toch moest hij na de Bevrijding veel moeite doen om Nederlands staatsburger te mogen worden. Later kreeg hij onaangename opmerkingen over zijn Duitse accent en dat deed pijn.
Ondanks de soms bittere ervaringen van zijn vader is Hirsch Ballin een man die in medemenselijkheid gelooft en die bij iedere ontmoeting waar dan ook ter wereld nieuwsgierig is naar het verhaal van de ander. Je in de ander kunnen verplaatsen is een van de basisvoorwaarden van een humane samenleving, is zijn overtuiging. “Onze schoondochter is een dochter van een huwelijk tusse een Bosnische moslim en een Servisch-orthodoxe uit voormalig Joegoslavië. Hele fijne mensen die niet herkennen wat hun gemeenschappen elkaar hebben aangedaan.”
Iedereen heeft een geschiedenis en een relaas en alle verhalen zijn belangrijk om gehoord te worden, pas als je luistert, kun je elkaar begrijpen, is de overtuiging van Hirsch Ballin.
“Degenen die zich als Joods identificeren ook als Joods beschouwen.”
Hij leest De Benjamin ieder kwartaal met groot plezier: “Bij het Joods Maatschappelijk Werk kunnen mensen hun verhalen vertellen, ze kunnen er terecht en dat is belangrijk, ze sluiten niemand uit, ook niet degenen met een niet-joodse moeder. Dat is de kracht van JMW, dat
ze degenen die zich als Joods identificeren ook als Joods beschouwen. De tweede, maar ook de derde generatie draagt de vele verhalen uit het verleden met zich mee en dat is bijzonder waardevol. Ik hoop werkelijk dat het JMW nog heel lang zal bestaan, dat ze er ook voor volgende generaties zullen zijn.”
Over volgende generaties gesproken, toen zijn dochter, Marianne Hirsch Ballin, advocaat en hoogleraar straf- en strafprocesrecht, gevraagd werd voor het bestuur van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, zegde ze onmiddellijk toe. Met gepaste trots: “De Joodse identiteit is ook bij onze dochter bewust en doorleefd aanwezig.” •