Eerbetoon aan overleven
Tekst Manja Pauka – Foto’s via Jack Courant en Sam Drukker
Jack Courant wist tijdens de Tweede Wereldoorlog, uiterlijk “ijzig kalm” uit een berucht Duits hoofdkwartier te ontsnappen. Jaren later werd hij de ‘Minjeman’ van schilder Sam Drukker, aanwezig bij diverse tentoonstellingsopeningen van diens serie Minje, geschilderd als eerbetoon aan overleving.
Eerder dit jaar was de tentoonstelling Minje van de Nederlandse hedendaags figuratief schilder Sam Drukker, Goes, 1957, nog te zien in Museum Sjoel Elburg. De intieme en indringende tentoonstelling bestaat uit tien geschilderde portretten van Joodse mannen die de Tweede Wereldoorlog bewust heb- ben meegemaakt en uit zestien getekende voorstudies in inkt. De schilderijen en tekeningen zitten in de collectie van het Joods Historisch Museum. Minje, een Jiddische verbastering van het Hebreeuwse woord minyan, is de naam voor het quorum van tien mannen dat nodig is om bepaalde Joodse gebeden te zeggen.
“Tweede Wereldoorlog als een mystiek brok heftigheid in zwart-wit.”
In zijn atelier in Amsterdam West vertelt Sam hoe hij tot dit project gekomen is en wat het voor hem betekent. Opgegroeid in Drenthe als jongste van zes kinderen in een gezin met een Joodse vader die niet in staat was om over zijn achtergrond te spreken, was de Tweede Wereldoorlog voor Sam “een mystiek brok heftigheid in zwart-wit.”
Als tiener ging hij op zoek naar de betekenis van zijn Joodse wortels. Hij ontdekte dat zijn vader samen met zijn broer en zus vrijwel de enige overlevenden waren van een grote Joodse familie. Zijn zoektocht om actief iets te doen met zijn Jodendom stagneerde toen hij merkte dat hij bij de Liberaal Joodse Gemeente als “vaderjood” wel welkom was maar dat het feit dat hij een niet-Joodse vriendin had een obstakel was. Deze afwijzing kwam hard aan.
Beladen identiteit
Zijn Joodse identiteit is voor hem altijd iets beladens gebleven. Het werd nooit een luchtig en makkelijk onderwerp. Door de buitenwereld wordt hij als Joodse schilder gezien en hij voelt zich altijd zeer betrokken bij onderwerpen die de oorlog, Israël of het Jodendom betreffen. Tegelijkertijd is er altijd het besef dat hij als “vaderjood” nooit voor de volle honderd procent geaccepteerd zal worden.
Toen zijn ouders oud werden, besefte Sam steeds meer dat de generatie die volwassen was tijdens de oorlog aan het uitsterven was. Hij betreurt het dat hij nooit met zijn vader een open gesprek heeft kunnen voeren over zijn relatie tot het Jodendom en zijn persoonlijke familiegeschiedenis. Zijn vader was al overleden toen Sam met het project Minje begon.
“Nu ben ik klaar met het gedonder.”
“Mijn vader was er en zei niets. Tijdens het tekenen van
de portretten voelde ik me volkomen zeker van mezelf. Ik voelde me enorm betrokken bij de tien mannen. Ik had het gevoel dat ik dichter bij mijn vader kon komen, hoewel hij er dus niet meer was. Aan het einde was ik tevreden met het resultaat. Ik dacht: Nu ben ik klaar met het gedonder.”
Het centrale thema in het werk van Sam is de mens. Hij heeft als een van de opmerkelijkste hedendaagse schilders een geheel eigen en unieke stijl ontwikkeld. Zijn werk is aangekocht door diverse Nederlandse musea en onder meer door het BAC in Zwitserland en het Museo Art Moderno in Barcelona. Hij maakte verder onder meer
portretten in opdracht van het Koninklijk Huis en het bedrijfsleven.
“Ik schilder altijd op ouwe troep. Stukken hout of oude zonwering met vlekken. Ik haal mijn materiaal overal vandaan en je kunt mij in iedere container aantreffen. Het fascineert mij dat het materiaal een eigen geschiedenis heeft die je niet kent, het is iets anders geweest voordat het de ondergrond van mijn schilderij werd.”
Jack Courant, groot en rood
Eén van de tien door Sam geportretteerde mannen in Minje is Jack Courant, (Amsterdam 1924). Het is een van de grotere schilderijen in de serie geworden, uitgevoerd in een felle kleur rood. Sam leerde Jack goed kennen en beschrijft hem als een schat van een man, groot, sterk, rijzig en grappig. Hij vertelt dat toen het net klaar was, Jack het schilderij prachtig vond maar dat hij het door de kleur en formaat te veel aandacht vond vragen tussen de andere portretten, een aandacht waarvan hij zelf meende dat hij die niet verdiende.Sam noemt Jack gekscherend de Minjeman. Jack was aanwezig bij diverse openingen en het publiek is altijd hevig ontroerd door de ontmoeting met “de nog levende overlevende”, zo vertelt Sam.
Het Scholtenhuis, Duits hoofdkwartier
Jack zat in februari 1943, 19 jaar oud, in Paterswolde ondergedoken met een vals persoonsbewijs op naam van een Rotterdamse student, toen hij in de bus van Paterswolde naar Groningen door de Nederlandse marechaussee werd aangehouden. Hij werd afgeleverd bij het Scholtenhuis, het hoofdkwartier van de Grüne Polizei in Groningen, gevestigd in een kapitale villa, een statig pand aan de Grote Markt. Vanuit het Scholtenhuis werden 473 mensen afgevoerd naar kampen of om gefusilleerd te worden.
Na het korte verhoor door een Gestapo-officier werd Jack naar de wachtkamer op de tweede verdieping gebracht, waar op stoelen en banken een tiental meest jonge mannen zat.
Jack beschrijft in zijn boek Niets hebben meegemaakt, dat hij in 2012 schreef voor zijn kinderen en kleinkinderen, hoe er uiterlijk een ijzige kalmte over hem kwam op het moment dat hij door de marechaussee werd meegenomen. Van binnen voelde hij zich wanhopig, gingen zijn gedachten razendsnel en beoordeelde hij de situatie en zijn kansen om te vluchten.
Hij vroeg aan de bewaker of hij wist waarom ze hem hadden meegenomen. Die vertelde dat in Rotterdam een hoge generaal was doodgeschoten en men vermoedde dat de dader een student was. Jack begreep waarvan hij werd verdacht , en dat de reden van zijn arrestatie dus niet was dat men had ontdekt dat zijn persoonsbewijs vals was. Na enige tijd voelde hij aandrang om te plassen en hij vroeg de bewaker of hij naar het toilet mocht. Hoewel hij het niet had verwacht, kreeg hij toestemming om te gaan, onder bewaking. Éénmaal alleen keek Jack of hij door het kleine raampje zou kunnen vluchten. Dit kwam echter uit op de binnenplaats, dus was ongeschikt. Toen hij uit het toilet kwam stond de bewaker tot zijn grote verbazing niet meer op de gang. Razendsnel gingen zijn gedachten, zal ik vluchten, wat zijn mijn kansen?
“Een groet, een hoofdknik en een handgebaar en ik liep kalm naar buiten.”
“Vlak voor me zag ik rechts de trap naar beneden. Voordat ik goed wist wat ik deed was ik de trap aan het afdalen. IJzig kalm weer. Er kwam een man in burger omhoog met een doos onder zijn arm. Ik groette hem met een hoofdknik, hij passeerde me. De overloop… de volgende trap… niemand. De hal, rechts de portiersloge met de portier erin. Ik groette hem met een hoofdknikje en een handbeweging.
De deur klikte open. Ik was buiten! Nu eerst ingehouden rustig blijven lopen, linksaf het marktplein af, rechts de Oosterstraat in. En toen pas zette ik het op een rennen. Het juichte in me: Vrij!”
Jack verschool zich daarna enkele uren baantjes zwemmend in een overdekt zwembad. Toen hij merkte dat hij niet gezocht werd moest hij de straat weer op om een ander onderduikadres te vinden. Hij overleefde de oorlog dankzij diverse behulpzame mensen.
Jack studeerde na de oorlog medicijnen en had vele jaren een praktijk als huisarts in Amsterdam West. Hij heeft zijn oorlogsverhaal inmiddels vele malen op scholen verteld en hij heeft ook diverse keren gecorrespondeerd met middelbare school-leerlingen in het kader van het brievenproject van JMW. Bij het verhaal over zijn vlucht uit het Scholtenshuis zitten ze altijd aan zijn lippen gekluisterd. •