De Benjamin doet niet aan een Joodse Nederlander van het jaar, maar in 2021 verdient Jacques Grishaver het toch wel om nog een keer genoemd te worden. Zonder zijn doorzettingsvermogen en inzet zou het indrukwekkende Holocaust Namenmonument, ontworpen door Daniel Libeskind, aan de Weesperstraat in Amsterdam er nooit zijn gekomen. Vanaf het allereerste begin, via tegenslagen zoals tegenwerpingen uit de buurt, rechtszaken, verplaatsing en corona, tot de onthulling in september dit jaar door koning Willem-Alexander, is Grishaver in het project blijven geloven. Nu het er staat lijkt alle kritiek verstomd. Margalith Kleijwegt sprak Grishaver in 2019. Onze fotograaf Patrick Sternfeld maakte in 2020 en 2021 een beeldverslag van de bouw.
“Wat ik aanpak, wil ik afmaken” – De lange adem van Jacques Grishaver
TEKST MARGALITH KLEIJWEGT BEELD PATRICK STERNFELD
Familie en de oorlog, het zijn twee thema’s die Jacques Grishaver, 77, na aan het hart liggen. Als voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité en initiatiefnemer van het Holocaust Namenmonument in Amsterdam, is hij tegenwoordig vooral om dat laatste bekend. Ondanks groen licht van de rechter eerder dit jaar (2019), loopt de juridische procedure daaromtrent nog.
Op een mooi verscholen plekje aan het water, bijna idyllisch met al de jonge eendjes die zich een weg door de waterlelies banen, woont Jacques Grishaver met zijn vrouw Loes. Hier in Diemen brachten ze hun dochter en zoon groot die inmiddels volwassen zijn en zelf weer kinde- ren hebben. Trots laat Loes een foto zien met daarop haar vier kleinkinderen. Loes en Jacques zijn al meer dan vijftig jaar samen en, zoals dat vaak gaat bij lange verbintenis- sen, zijn ze goed op elkaar ingespeeld; soms maken ze zelfs elkaars zinnen af.
Terwijl ik aan de eettafel met Grishaver het gesprek voer, zit Loes een paar meter verder op de bank. Ze luistert mee, knikt af en toe goedkeurend, of ze schudt haar hoofd en heel soms vult ze iets aan. Tegelijkertijd speelt ze op haar iPad de online variant van Scrabble, Wordfeud.
We spreken elkaar voor de uitspraak van de rechter over de bouw van het Namenmonument, het door Daniel Libeskind ontworpen gedenkteken voor alle in de oorlog vermoorde Nederlandse Joden, Sinti en Roma. Buurtbewoners tekenden protest aan, maar verloren op 9 juli bij de rechter, dertien jaar nadat Grishaver het idee voor het gedenkteken opperde.
Hij prijst zich gelukkig met de steun die hij kreeg van invloedrijke, vaak niet-Joodse Amsterdammers, zoals burgemeester Femke Halsema die hem persoonlijk liet weten zijn initiatief te steunen. Hij praat met een zekere verbetenheid over de kritiek van omwonenden. De gemeente zou onzorgvuldig zijn geweest in het volgen van de procedure, Grishaver zou onvoldoende hebben samengewerkt en het monument zou veel te groot zijn. De voorzitter, sinds 1994, van het Auschwitz Comité, probeert zijn irritatie te bedwingen, hij is een doorzetter en als het nodig is gaat hij tot het uiterste. “Wat ik aanpak, wil ik afmaken.”
Inmiddels is er na een positieve uitspraak van de rechter eerder dit jaar beroep aangetekend maar dat ziet Grishaver met vertrouwen tegemoet.
Verschillende werelden
Zowel Loes als Jacques werden in Amsterdam-Oost geboren, ze leerden elkaar in 1961 kennen.
– Wat deden jullie toen?
Grishaver, lachend: “Vrijen.”
Dan, serieus: “We leerden elkaar kennen op de dans- school. Ik ben wedstrijddanser geweest, ik kon heel goed dansen. Ik vond Loes leuk en dus stapte ik op haar af, maar ze wilde niet met me dansen. Later hoorde ik dat ze vond dat ik kapsones had. Jaren later kwamen we elkaar opnieuw tegen.”
Loes Grishaver: “Ik was met een vriendin wat gaan drinken maar ik moest om tien uur thuis zijn, ja dat had je toen nog. Toen ik weg moest, zei hij, dan breng ik je toch even? Daar heb je hem weer, dacht ik, en zei dat hij dan moest fietsen.”
Hij, tevreden: “Zo is het gekomen.”
Grishaver werkte destijds als kapper op grote passagiers- schepen. Na een paar jaar varen wilde hij stoppen en juist op dat moment leerde hij Loes kennen. Hij ging nog één keer de zee op en gedurende die periode correspondeerde hij met Loes. Ellenlange brieven schreven ze elkaar. Ze verloofden zich op 5 mei 1962.
“Hij is echt een onderduikkind”
Loes is van huis uit niet-Joods, ze is uitgekomen (Joods geworden) bij de Liberaal Joodse Gemeente. Ze kwam uit een goed en stevig gezin, terwijl Jacques Grishaver die stabiliteit van huis uit miste: “Er was altijd ruzie, het ging bij ons voortdurend over de oorlog. Ik leek een vrolijk jongetje maar dat was niet zo,” zegt hij geëmotioneerd.
Loes: “Hij is echt een onderduikkind.”
Het was voor haar niet altijd makkelijk om met een man te trouwen die zoveel verdriet met zich meedroeg; maar ze wilde hem niet in de steek laten. Inmiddels zijn ze dus meer dan vijftig jaar getrouwd.
Pas toen Loes in verwachting was van hun eerste kind speelde het dat zij niet Joods was, want werd het een jongetje, dan wilde Jacques toch wel graag dat hij zou worden besneden. Hij nam contact op met rabbijn Soetendorp die hem drie weken voor de bevalling geruststelde. Als het een meisje werd, was er toch geen probleem en als het een jongetje werd dan zagen ze wel weer, zei Soetendorp.
Het werd een meisje. Begin 1984 werden de Grishavers niet alleen lid van de Liberaal Joodse Gemeente, maar ook heel actief. “Ik ben vicevoorzitter geweest en directeur. Ik was lid van de Simcha-commissie, de feestcommissie, omdat ik goed kan organiseren. We hielden de prachtigste feesten in de LJG, met honderden mensen, er waren enorme diners, de ouderen praten er nog steeds over. We hebben hele goede jaren gehad, ik word nog steeds gevraagd, maar nu doe ik het niet meer.” Grishaver was destijds al gestopt met zijn reguliere werk en kreeg een WUV (Wet Uitkeringen Vervolgings- slachtoffers)-uitkering. Eerder runde hij samen met zijn vrouw jarenlang een dumpzaak in Amsterdam-Oost. Daarvoor had hij samen met zijn vader een winkel. Na tien jaar hard werken kreeg hij veel last van – aan de oorlog gerelateerde – depressies en moest Loes de zaak draaiende houden.
Omgaan met de oorlog
Een vrouwelijke niet-Joodse psychiater die de moeite nam zich in oorlogstrauma’s te verdiepen, hielp hem te leren omgaan met zijn demonen. Zijn broer, geboren in 1944, en zus die in 1949 werd geboren, hebben ook hun hele leven gekampt met psychische problemen als gevolg van de oorlog. Echt gelukkig werden ze niet. Zijn broer is naar Australië gevlucht, hij kwam twee keer per jaar terug naar Nederland; uit heimwee, maar hier aarden lukte ook niet meer. “Hij was hartpatiënt en ongelukkig, het was tragisch. Op een dag werd ik in sjoel gebeld met de mededeling dat hij dood in een hotel was gevonden. Toen moest ik mijn moeder gaan vertellen dat haar zoon dood was.”
– Hadden jullie vroeger thuis een Joods leven?
“In 1961 vroeg ik Loes bij ons te komen eten, wij deden niets aan het geloof, maar vrijdagavond was toch speciaal. Er was altijd lekker eten, aardbeien met slagroom, kippensoep noem maar op. Toen ik haar ’s avonds met een volle maag terugbracht, vroeg ze of mijn moeder al die heerlijkheden speciaal voor haar had gemaakt. Ik legde uit dat dat bij ons traditie was.”
Halverwege de jaren tachtig, toen ze lid van de LJG waren geworden, is het gezin Grishaver Joods gaan leven, niet koosjer maar sjabbat en alle feestdagen werden gevierd. Daar had Grishaver behoefte aan. Zijn moeder overleed in 1998 en heeft nog net kunnen meemaken dat Jacques voorzitter van het Auschwitz Comité werd. “Ze was zo trots.”
– Hoe zijn jullie de oorlog doorgekomen?
Toen ik een jaar oud was, ben ik een tijdje ondergedoken geweest. Vlak daarna gingen mijn ouders naar de Hollandse Schouwburg, ze konden vluchten dankzij de hulp van iemand die ze kenden. Mijn vader heeft een doopbewijs kunnen bemachtigen en zo kon hij zich overal vrij bewegen. We hebben vanaf dat moment samen de oorlog uitgezeten. Van moeders kant was de hele familie vermoord, bij mijn vader waren nog een paar mensen over. Ik herinner me de bevrijding, ik was toen drie jaar. Al die mensen die op straat dansten en die vrouwen die op een plein werden kaalgeschoren.
– Kan je je dat echt nog herinneren? “Jazeker, ik zie het allemaal nog voor me.”
Zijn zoon die nu ICT-er is, studeerde in Israël, zijn dochter werd tandartsassistente en zijn oudste kleinzoon studeert aan het instituut Nijenrode. De kinderen en kleinkinderen gaan niet meer naar sjoel maar zijn kleinzoon loopt met een Davidsster om en deed vaak werkstukken over de oorlog of over zijn opa van het Auschwitz Comité, vertelt Grishaver trots. “Zij moeten hun leven leiden zoals zij dat willen.”
“Dat ik mijn emoties zo had weggestopt, was een schok. Inmiddels huil ik ieder jaar als ik er sta.”
– Is de oorlog je leven geworden?
“Is de oorlog mijn leven? Ik zou bijna zeggen van wel, maar niet in negatieve zin. Ik wil gewoon niet dat al dat leed vergeten wordt. Ik verslind alles over Joden, de oorlog en Israël. Mijn hele boekenkast staat er vol mee. Nog steeds probeer ik te begrijpen hoe het heeft kunnen gebeuren, maar dat lukt me steeds minder.
Ik heb altijd de behoefte gevoeld bij de Joodse gemeen- schap te horen. Misschien kwam dat door de verhalen van mijn moeder die het vooroorlogse leven altijd zo vol liefde beschreef. Daardoor kreeg ik een verlangen naar iets wat er natuurlijk niet meer was.
In 1989 ging ik voor het eerst tijdens een georganiseerde reis met het Auschwitz Comité naar Sobibor – ik wilde op dat perronnetje staan waar mijn familie stond in de laatste uren van hun leven. En toen ik er stond voelde ik helemaal niets. Dat ik mijn emoties zo had weggestopt, was een schok. Inmiddels huil ik ieder jaar als ik er sta.”
Auschwitz Comité als levenswerk
Inmiddels is Grishaver eenentwintig jaar voorzitter van het Auschwitz Comité, als het Namenmonument is gerealiseerd wil hij terugtreden. Het Namenmonument voelt toch als zijn project en zo wordt het ook door de buitenwereld gezien. “Ik ben er mee begonnen.”
– Wat heeft ‘t betekend om zo lang voorzitter te zijn?
“Het was een volledige dagtaak, ik kan rustig zeggen dat er onder mijn leiding veel is veranderd. Max Arian suggereerde in 1998 om de tweejaarlijkse reis naar de concentratiekampen af te schaffen. Ik zei: nee, we gaan voortaan elk jaar! En het was ongelofelijk hoeveel mensen zich vervolgens aanmeldden.
Bij onze jaarlijkse Auschwitzherdenking waren de Poolse, Duitse en Israëlische ambassadeurs aanwezig. Ik vroeg me af waar de ambassadeurs van de landen die ons bevrijd hadden waren, daar ging ik mee aan de slag. Tegenwoordig komen er wel vijfendertig ambassadeurs! Ik ben altijd bescheiden maar in dit geval wil ik ook eens trots zijn op mezelf en op mijn fantastische medewerkers.
Het Auschwitz Comité staat nu wel op de kaart. Ik heb van alle belangrijke mensen een telefoonnummer en als het nodig is, als er iets besproken moet worden, gaan tegenwoordig alle deuren open voor het Auschwitz Comité. Mag ik ook de lezing noemen? Dat was een initiatief van mij en Ronald Leopold, directeur van de Anne Frank Stichting. In 2004 was de eerste lezing en sindsdien zijn er zoveel grote namen langsgekomen. Denk aan Simone Weil, Beate Klarsfeld, Daniel Libeskind.”
“Iets wat niet te bevatten is, maak je op die manier een klein beetje concreet.”
Het Auschwitz Comité ervaart hij als zijn levenswerk, zegt hij. En graag noemt hij ook nog de eerste keer dat op zijn initiatief alle 102-duizend namen van slachtoffers werden voorgelezen in 2005 (volgend jaar worden de namen weer in Westerbork voorgelezen, met deelname van JMW, zie kader hieronder). Zijn werk is na jaren van grote inspanning bijna voltooid.
Na ons gesprek krijg ik een mail met een paar dingen die Grishaver nog graag genoemd wil hebben: “Ik haalde mijn vliegbrevet in 1978 en ging soms in Londen met mijn vrienden koffie drinken. Ik heb in 2006 de onder- scheiding Ridder in de Orde van Oranje-Nassau gekregen en in 2018 Het Gouden Ereteken van Verdienste van de Republiek Oostenrijk. Voor mij was er in 2015 een heel bijzonder moment toen ik in het regeringstoestel, met slechts enkele personen, onder anderen premier Rutte, Willem-Alexander en Maxima, meevloog naar Polen voor de zeventigste herdenking van de bevrijding van Auschwitz. Wij hebben hele fijne gesprekken gehad.” Grishaver is ervan overtuigd dat de meeste Joden blij zullen zijn met de komst van het Namenmonument, de dankbetuigingen zijn nu al niet te tellen. “Veel mensen zijn niet in de gelegenheid naar Polen te gaan en hebben wel behoefte aan een tastbaar monument. Door al die stenen laat je de omvang van de ramp zien, iets wat niet te bevatten is, maak je op die manier een klein beetje concreet.” •